3.1.2 Configuratie
3.1.3 Test en verificatie
5.
De printerkabel aansluiten:
•
Sluit een uiteinde aan op de interfacekabel (E).
•
Bevestig de kabelsteun (6001003001) op het metaal
onder de opening in het bovenpaneel (F) en bevestig
de printerkabel.
6.
Breng het bovenpaneel weer aan.
7.
Plaats de printer (G) op een geschikte plek, sluit de stroom
naar de printer aan en schakel de printer in.
8.
De machine op de stroom aansluiten:
De printer is in de fabriek geconfigureerd en hoeft verder niet
te worden geïnstalleerd. Raadpleeg zo nodig de 'Technische
handleiding' voor informatie over standaardinstellingen.
Wanneer de machine wordt ingeschakeld, herkent deze de printer
die begint te printen.
Om de installatie te verifiëren, voert u een testprogramma
uit en controleert u of de afdrukken er goed uitzien. U kunt in
de 'Gebruikershandleiding' bekijken hoe de afdrukken er uit
horen te zien.
23