5 Montage
De in dit hoofdstuk beschreven werkzaamhe-
den mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
vakkundig personeel dat voor de desbetreffen-
de taak dienovereenkomstig gekwalificeerd is.
5.1 Montage voorbereiden
Voor de montage voor de volgende omstan-
digheden zorgen:
− De aandrijving is onbeschadigd.
− Type, materiaal en temperatuurbereik
van de aandrijving stemmen overeen met
de omgevingsomstandigheden (tempera-
turen etc.). Bijzonderheden inzake het ty-
peplaatje, zie hoofdstuk 'Markeringen
op het apparaat'.
De volgende voorbereidende stappen uitvoeren:
Î Voor de montage verplicht materiaal en
gereedschap klaarleggen.
Î Controleren of de te gebruiken ontluch-
tingspluggen niet verstopt zijn.
Î Bij aanbouwapparaten evt. aanwezige ma-
nometer op correcte werking controleren.
Î Als het ventiel en de aandrijving al ge-
monteerd zijn, schroefverbindingen op
correcte aanhaalmomenten controleren
(zie u AB 0100). Door het transport
kunnen componenten komen los te zitten.
5.2 Apparaat monteren
SAMSON-regelventielen worden afhankelijk
van de uitvoering met al aan het ventiel ge-
monteerde aandrijving geleverd of ventiel en
aandrijving worden apart geleverd. Bij apar-
te levering moeten ventiel en aandrijving op
EB 8310-4 NL
de gebruikslocatie worden gemonteerd. Hier-
na worden de activiteiten opgesomd die
noodzakelijk zijn voor de montage en voor
de ingebruikname van de aandrijving.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
!
!
Gevaar op letsel door ontsnappende
afvoerlucht!
De aandrijving wordt pneumatisch aange-
dreven, daarom ontsnapt er in de loop van
de sturing afvoerlucht.
Î Bij de montage erop letten dat er geen
ontluchtingsopeningen op ooghoogte op
het operatorniveau van het regelventiel
aanwezig zijn of in de richting van de
ogen op het operatorniveau ontluchten.
Î Bij werkzaamheden in de buurt van de
aandrijving oog- en gehoorbescherming
dragen.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
!
!
Gevaar voor beknelling door bewegende
aandrijfassen!
Î Niet aan of onder de aandrijfas grijpen,
zolang de pneumatische hulpenergie van
de aandrijving effectief is aangesloten.
Î Vóór werkzaamheden aan de aandrijving
de pneumatische hulpenergie en het con-
trolesignaal onderbreken en vergrendelen.
Î De werking van de aandrijfas niet door
het klemmen van objecten in het juk ver-
hinderen.
Î Als de aandrijfas geblokkeerd is (bijvoor-
beeld door 'vastlopen' door langdurige stil-
stand), de resterende energie van de aan-
drijving (veerspanning) verminderen vóór
het verhelpen van de blokkade, zie para-
Montage
5-1