Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Stiebel Eltron WPF 5 basic Handleiding Voor Bediening En Installatie pagina 35

Warmtedrager/water
Verberg thumbnails Zie ook voor WPF 5 basic:
Inhoudsopgave

Advertenties

.CZ`<<`.
.C& Ve.:CB
Warmwaterbereiding
De warmwaterbereiding wordt altijd prioritair uitgevoerd. Zolang
de waarde niet onder de ingestelde aanvoer- of kamertemperatu-
ur ligt, wordt ook tijdens de warmwaterbereiding actief gekoeld
en wordt de onttrokken warmte overgedragen aan het drinkwater.
Als actieve koeling niet vereist is, gebeurt de warmwaterbereiding
op de klassieke manier via de warmtebroninstallatie.
Koelfunctie met FE 7
De FE7 beschikt over een dauwpuntbewaking. Bijgevolg kan deze
alleen in combinatie met klimaatconsoles met condensaatafvo-
er worden gebruikt. Het koelbedrijf moet worden ingesteld op
VENTILATOR.
Koelfunctie met FEK
De afstandsbediening FEK beschikt over een dauwpuntbewaking
en kan worden gebruikt voor oppervlakteverwarmingen (bijv. vlo-
erverwarmingen, muurverwarmingen enz.). Parameter 6 moet
dan op OPPERVLAKTE worden ingesteld. De ingestelde aanvoer-
temperatuur wordt vergeleken met de berekende dauwpunttem-
peratuur, zodat de waarde niet onder het dauwpunt daalt. Bij
gebruik van klimaatconsoles met afstandsbediening FEK moet de
parameter KOELBEDRIJF op VENTILATOR worden ingesteld.
De volgende instellingen kunnen voor de koelfunctie in parameter
6 voor FE 7 of FEK worden geselecteerd:
- Kamertemperatuur
Als de ingestelde kamertemperatuur wordt overschreden,
begint de koelfunctie (uitgang KOELEN=230V).
Als de waarde 2 K onder de kamertemperatuur ligt, wordt
het koelbedrijf uitgeschakeld. (Uitgang KOELEN=0V)
- Aanvoertemperatuur en hysterese:
De koelfunctie wordt geregeld aan de hand van de ingestelde
aanvoertemperatuur. De warmtedragerpomp schakelt in bij:
[aanvoertemperatuur + hysteresis].
Warmtedragerpomp ook bij onderschrijding van de aanvoer-
temperatuur.
De [aanvoertemperatuur+hysterese] moet minstens 3 K < ka-
mertemperatuur liggen. Lagere aanvoertemperaturen leiden
tot een snellere afkoeling van de kamer.
Zodra bij de instelling OPPERVLAKTE de berekende dau-
wpunttemperatuur + 2 K groter is dan de ingestelde nomina-
le aanvoertemperatuur, wordt deze door de dauwpunttem-
peratuur overschreven en fungeert ze als regelfactor. De
warmtedragerpomp schakelt in bij [ingevoerde of nieuw
berekende aanvoertemp. + hysterese].
Als de reële aanvoertemperatuur lager komt dan de inge-
voerde of nieuw berekende aanvoertemperatuur, wordt de
bronpomp uitgeschakeld en wordt de koelfunctie beëindigd.
Het koelsignaal is verder voorhanden.
- Dynamiek
De dynamiek kan van 1-10 worden ingesteld. De dynamiek
beschrijft de vertraging tussen fase 1 en fase 2, waarbij de
bijschakeling sneller gebeurt als de waarde kleiner is.
./6 1,/1.&1
7
Opwarmprogramma voor vloerverwarming
qqq Z`. <é<`VHC HB
Het is aan te bevelen het droog verwarmen uit te voeren met de
elektrische aanvullende verwarming, omdat bij opwarming met de
warmtepomp de warmtebron zo sterk wordt belast, dat niet kan
worden uitgesloten dat de vorstbescherming wordt geactiveerd.
Bij een eerste opwarmtemperatuur van ≤ 20 °C kan niet meer
droog worden verwarmd met de warmtepomp. Hier moet de
elektrische aanvullende verwarming voor het opwarmprogramma
worden gebruikt. Daarvoor moeten de parameters GRENS VERW
en BIVALENT VERW op 30 °C worden gezet en moet het opwarm-
programma worden gestart.
In het opwarmprogramma kan het noodbedrijf niet worden ge-
activeerd.
Er zijn in totaal 6 parameters voor het opwarmprogramma. Zodra
het opwarmprogramma wordt geactiveerd, kunnen de 6 parame-
ters één voor één worden aangepast. Het programma wordt met
de parameter OPWARMPROGR en met de instelling AAN gestart.
Daarna wordt naar de ingestelde eerste opwarmtemperatuur
(parameter EERSTE-OPWARMT) opgewarmd. De eerste opwar-
mtemperatuur wordt gedurende de ingestelde tijd (parameter
TIJD-E-OPWARM) aangehouden. Na het verstrijken van deze tijd
wordt met een stijging K/dag (parameter VERHOGING/DAG) op-
gewarmd tot de maximale eerste opwarmtemperatuur (parame-
ter OPWARMTEMP-MAX) en wordt gedurende de ingestelde tijd
(parameter MAX-CONTINUTEM) de maximumtemperatuur aan-
gehouden. Daarna wordt in dezelfde stappen waarin werd opge-
warmd, verlaagd naar de eerste opwarmtemperatuur. Hiermee is
het opwarmprogramma beëindigd. Zodra 2 verwarmingscircuits
in werking zijn, werken beide volgens het opwarmprogramma
(werking met bufferreservoir en mengklepcircuit). Het directe
verwarmingscircuit 1 (buffercircuit met retoursensor) neemt de
nominale waarden over van het opwarmprogramma. Omdat via
de retoursensor wordt geregeld, ligt de effectieve temperatuur
in het bufferreservoir op de aanvoer voor de verwarming hoger.
De mengklep (verwarmingscircuit 2) regelt weer omlaag naar de
ingestelde nominale waarden van het opwarmprogramma (eerste
opwarmtemperatuur en maximumtemperatuur).
3
4
1
2
Y Temperatuur
X Tijd
1 Maximumtemperatuur
2 Sokkeltemperatuur
3 Duur sokkeltemperatuur
4 Stijging K/dag
5 Duur maximumtemperatuur
6 Aanvang
7 Einde
5
7
qT% | ê› ’
Ñ

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave