5.11 CONTROLLO EFFICIENZA SICUREZZE
Questo paragrafo descrive quali sono le azioni che
l' operatore deve intraprendere, per poter
testare le sicurezze operatore, prima di iniziare la
produzione.
Procedura eseguibile solo da manutentore
meccanico con qualifica 2 e dal responsabi-
le di stabilimento in possesso della chiave.
5.12 VERIFICA FUNZIONALITÀ PULSANTI DI
EMERGENZA
A macchina in moto premere il pulsante di emer-
genza (A). Verificare che la macchina si arresti
immediatamente. Rilasciare il pulsante di emer-
genza premuto in precedenza e premere il pulsante
ABILITAZIONE MACCHINA. Premere MARCIA, la
macchina si riavvia.
5.13 VERIFICA FUNZIONALITÀ BARRIERE
ELETTROSENSIBILI
A macchina in moto oltrepassare con un oggetto
una delle barriere (G).
Verificare che la macchina si arresti immediatamen-
te. Premere il pulsante ABILITAZIONE MACCHINA.
Premere MARCIA, la macchina si riavvia.
Ripetere la stessa operazione in corrispondenza
di tutte le barriere (G).
Fig. 5.12-5.13
G
5.11 CONTROLE DOELTREFFENDHEID BE-
VEILIGINGEN
In deze paragraaf wordt beschreven welke hande-
lingen de bediener moet uitvoeren om
de beveiligingen voor de bediener te testen alvorens
de productie aan te vangen.
Deze procedure mag enkel door een "on-
derhouder mechanisch" met kwalificatie
2 en door de verantwoordelijke van het
bedrijf worden uitgevoerd, in het bezit van
de sleutel.
5.12 CONTROLE WERKING NOODDRUKKNOP-
PEN
Druk met de machine in bedrijf op de nooddrukknop
(A). Controleer of de machine onmiddellijk stopt.
Laat de nooddrukknop los en druk op de drukknop
ACTIVERING MACHINE. Druk op BEDRIJF; de
machine zal starten.
5.13 CONTROLE WERKING ELEKTRISCHE
BARRIÈRES
Laat met de machine in bedrijf een voorwerp voorbij
een van de barrières (G) gaan.
Controleer of de machine onmiddellijk stopt. Druk
op de drukknop ACTIVERING MACHINE. Druk op
BEDRIJF; de machine zal opnieuw starten.
Herhaal dezelfde handeling bij alle barrières (G).
76
A