DE MOTOR STARTEN
Zet de motor stil als er geen water
uit stroomt of als er stoom uit
komt. Controleer of de zeef in de
koelwaterinlaat verstopt zit en
verwijder de vervuiling indien
aanwezig. Controleer de
controleopening van het koelwater
op verstopping. Als er nog steeds
geen water uit stroomt, laat uw
buitenboordmotor dan controleren
door uw buitenboordmotoren-
dealer. Gebruik de
buitenboordmotor niet zolang het
probleem niet verholpen is.
6. Controleer of het controlelampje
oliedruk AAN gaat.
Als de motor niet aanslaat, stop dan
en voer de volgende controles uit.
1)Controleer het motorolieniveau (zie
blz. 65).
2)Als het olieniveau normaal is en
het controlelampje oliedruk gaat
niet AAN, neem dan contact op
met een officiële Honda
buitenboordmotor-dealer.
86
CONTROLELAMPJE
OLIEDRUK
NORMAAL: AAN
NIET NORMAAL:
UIT
7. Laat de motor als volgt op
bedrijfstemperatuur komen:
Boven 5°C – laat de motor ten
minste 3 minuten draaien.
Onder 5°C – laat de motor ten
minste 5 minuten draaien op
ongeveer 2.000 omw/min.
Als de motor niet goed op
bedrijfstemperatuur wordt
gebracht, zal de motor niet
optimaal presteren.
Als de motor niet op temperatuur is
als het motortoerental verhoogd
wordt, kunnen de
waarschuwingszoemer en het
waarschuwingslampje
oververhitting geactiveerd worden
en zal het toerental automatisch
verlaagd worden.
Controleer voordat u de haven verlaat
de werking van de
dodemansschakelaar.
86