Inbouw-dieselmotoren
De
bediening
Dageliikse controle
vóór de
eerste
start
a.
Controieer
het
olien
ivea
u in het
smeerolie-
carter
met behulp van de oliepeilstok aan
de
rechterziide
van de motor. Het oliepeil
moet
steeds
bliiven
gehandhaafd tussen
de
beide
merktekens
en mag noch hierboven noch
hier-
onder komen
(fig. l0).
b.
Controleer
de
koelwatervoorraad.
c.
Controleer
de
voorraad brandstof
in
de
tank.
ls de
tank leeg geweest
of
heeft
de motor voor
I
a
n
ge
re tiid
sti
lgesta
a
n,
da
n
ka
n het
ziin
dat
het
brandstofsysteem
eerst
moet worden
ont-
lucht
(
zie
onder
,,Onderhoud"
)
.
Het starten van
de
motor
Opmerking: Bii barre
koude
verdient het
aanbe-
veling
de
motor met
de
hand
te
tornen alvorens
te
starten.
Op
deze
r
lí
"
"Y;;,ffi
n
ii:
J
n'l'J'
T .î:
I
pomp.
l.
Draai
de
hoofdschakelaar
-
indien
aanwezig
in
bed riif
ssta
n
d.
2.
Zet de stophefboom
in
bedriifsstand.
3.
Start
de
motor door het contactsleuteltie
ge-
heel naar rechts
te
draaien.
4.
Wanneer
de
motor na enkele
seconden niet
locpt,
Cient eerst
de
oorzaak
te
worden
opge-
spoord.
Opmerking
: l.
Let
er op, dat
heÙ
contactsleutel-
tie
na het
sta
rten
ook inderdaad
uit
de,,start"-stand terugspringt,
daar
a
n
de
rs een
ve
rb
ra
n
de
sta
rtmoto
r
het
resultaat hiervan
zal
ziin.
ll.
Als de
motor
niet
direct
aan-
slaat, mag nooit opnieuw
worden
gesta
rt
voordat
de
motor
en
de
startmotor stilstaan,
daar anders
het
tandwiel
op de
startmotor
en
de
sta
rterkrans
op
het
vliegwiel
ernstig
kunnen
worden
beschadigd.
lll.
Het
vercjient aanbeveling
de
motor niet
gedurende langere tiid
stationair
te
laten draaien,
Wdnneer
dit
niet
noodza
keliik
is. Dit
kost
niet alleen
brandstof
, doch verhoogt
tevens
de
kans
op extra sliitage
van
het regelgedeelte van de brandstof-
pomp en vervuiling van
de
motor
tengevolge
van
de onvolledige
ver-
branding
van de
brandstof
in
de
cilinders.
5.
Bii
zeer
koud weer kan het starten
zo
nodig
nog worden
vergemakkeliikt
door gebruik
te
maken
varì
de
koudstart-installatie.
Hiertoe
moet
of
wel de
specia
le
knop voor aan
de
brandstofpomp
(
fig.
9
)
worden ingedrukt,
of-
wel de
stophef
boom
( f
ig.
S
)
aan
de
brand-
stof inspu
itpomp
naa
r
bu
iten worden
getrok-
ken, dus van
de pomp
af
.
Op deze wiize wordt
tiidens het
sta
rten
een
extra hoeveelheid
brand-
stof
ingespoten.
De koudstartinstallatìe schakelt zichzelf
uit
zo-
dra de motor
aanslaat.
Na een mislukte
start
moet
de hefboom dus opnieuw worden
uitge-
trokken, resp.
de
knop worden
ingedrukt.
6.
Bii zeer lage temperaturen kan het starten
van
een
DA475
of
een
DS
575-motor nog worden
vergemakkelijkt door gebruik te maken van
de
eventueel
in
het inlaatspruitstuk
aangebrachte
gloeispiraal
(figuur
I
I ).
H
iertoe is
de
startschakelaar
van twee
standen
voorzien,
wdarbii de
eerste
stand
de
gloeispi-
raal
in
werking stelt en de tweede stand
de
startmotor
inschakelt.
De
voorgloeitiiden
bedrdeen
:
bii
-0
oC
-
-5
oC
-
I
minuut
-5
oC
-
-.|0
oC
-
1% minuut
-10
"C--15 oC-2
minuten
Normaalbedriif
Het
is
zeer belangriik,
dat de
gedragingen
van
de
motor tiidens
het
in
bedriif ziin
regelmatig
worden gecontroleerd aan
de
hand
van de
meet-
instrumenten
op
het instrumentenbord en het
ge-
luid
dat
de motor
maakt.
Koelwatertem
peratu
u
r
Een
motor mag niet te warm worden, doch
even-
min
te
koud bliiven. De normale
bedriifstempera-
tuur
van
de DAF-motor
is
75-800
C. Het is
dan
oo
k
bela ng
rij
k, dat
de
moto
r zo
snel
mogel
ii
k
na
het
starten
op ziin bedriifstemperatuur komt.
Dit
wordt
het beste bereikt door,
a.
direct na het
aanslaan
van
de motor
deze
met
800-1000 omw
./min. te
laten
draaien,
totdat
hii
behoorliik
bliift
doorlopen
(
ca.
%
minuut )
;
b. vervolgens
met gemiddeld toerental
(
ca.
1500
omw
./min.)
gedurende enkele minuten
de
mo-
tor
onder enige belasting
te
laten draaien, tot
een koelwatertemperatuur
van ongeveer
50'C
is
bereikt
;
c.
eerst dan kan
op
norma
le
belasting worden
overgegaan, vtaarbii
de
thermostaat
en
de
radiateurrolhoes
ertoe biidragen dat
zo,, snel
mogeliik
de bedriifstemperatuur wordt
bereikt
en
gehandhaafd
bliift.
r3