7.4.3 Inschakeling
Ga als volgt te werk om een BMSX systeem in bedrijf te stellen:
1. Alle kleppen moeten in hun normale bedrijfsposities staan.
2. Start de toevoerpomp voor ongezuiverd water (1). Als de
toevoerpomp voor ongezuiverd water is gestart, wordt het
systeem gevuld met water. Zorg ervoor dat het hele systeem
wordt ontlucht. De toevoerstroom (14) door de drukwisselaar
(22) zorgt er wel of niet voor dat de rotor begint te draaien. Het
draaien wordt bevestigd door een zoemend geluid.
3. Stel het debiet en de druk in binnen de maximale en minimale
waarden die staan vermeld op het typeplaatje van de PX.
Bedien de hogedrukpomp nooit zonder de BMS hp
pomp. Er moet een vergrendeling worden
geïnstalleerd, zodat de hogedrukpomp automatisch
wordt uitgeschakeld als de boosterpomp wordt
uitgeschakeld.
A
7
6
13
11
14
3
15
16
5
4
2
1
25
Starten van de toevoerpomp voor zeewater
Zie de beschrijving van de positienummers in de paragraaf Voor
de start.
4. Stel de concentraatklep (23) af op het systeemdebiet.
5. Ontlucht het systeem.
6. Als u het systeem hebt gevuld met water en het hebt onlucht,
raadpleegt u de startprocedure voor de BMS hp.
Het maximale debiet van de drukwisselaar mag nooit
worden overschreden. Kijk op het typeplaatje van de
drukwisselaar.
WAARSCHUWING
Systeem onder druk
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
De BMS hp pomp mag niet langer dan ongeveer 5
seconden tegen een gesloten persafsluiter werken.
‐
Zorg voor een minimale vloeistofstroom door de
pomp door een omloop- of afvoerleiding op de
persleiding van de pomp aan te sluiten. De
afvoerleiding kan op een tank worden aangesloten.
7. Start de BMS hp pomp (13). Raadpleeg de paragraaf over
opstarten in de paragraaf over BMS hp pompen.
26
17
18
12
20
19
21
22
23
24
A
7
6
13
3
11
14
15
16
5
4
2
1
25
Systeemdruk en -debiet, BMS hp
Zie de beschrijving van de positienummers in de paragraaf Voor de
start.
Het toerental van de rotor neemt toe en resterende lucht komt vrij
uit de drukwisselaar. Verwijder alle resterende lucht uit het systeem.
Stel de frequentieomvormer van de BMS hp pomp (13) aan de
uitlaatzijde van de drukwisselaar (22) af totdat de
lagedrukinlaatstroom voor zeewater (16) gelijk is aan de berekende
zeewaterstroom (14).
Gebruik voor een ingeregeld debiet door de drukwisselaar (22) de
debietmeters die op de lagedrukinlaatpijp voor zeewater (16) en de
hogedrukzeewaterpijp (14) zijn geïnstalleerd. Voor een optimale
werking moeten alle debieten in en uit de drukwisselaar (22) tot op
5% nauwkeurig zijn ingeregeld.
Gebruik van de drukwisselaar met niet-evenwichtige
debieten kan leiden tot verontreiniging van de
zeewatertoevoer door het concentraat en derhalve tot een
geringere efficiëntie
Een lager debiet in de zeewaterinlaat dan in de zeewateruitlaat
resulteert in een lagere permeaatkwaliteit, een hogere toevoerdruk
en een hoger energieverbruik. Wij adviseren u een BMS hp pomp
(13) met geringe overcapaciteit te gebruiken voor het verwerken
van geraamde stromen van membraanconcentraat, waarbij u
rekening houdt met seizoensverschillen, verontreiniging van het
membraan en verliezen aan de spruitstukken. Het debiet en de druk
van de BMS hp pomp (13) moeten worden geregeld met een
frequentieomvormer.
De stroom met lage druk noch de stroom met hoge druk
door de drukwisselaar mag het nominale maximale debiet
overschrijden. De enige betrouwbare manier om de
debieten te bepalen is met behulp van een manometer
voor lage druk (16) respectievelijk een manometer voor
hoge druk (14).
Als u een BMS hs pomp (6) wilt inschakelen, gaat u als volgt te
werk: Raadpleeg de paragraaf over opstarten in de paragraaf over
BMS hs pompen.
26
17
18
12
20
19
21
22
23
24
17