Hoofdstuk 3 Afdrukken
•
Als er geen vinkje staat bij [SNMP-community
^
^
naam], wordt de communitynaam voor SNMP-
communicatie op "openbaar" gezet.
•
Alfanumerieke tekens (hoofd-/kleine letters) en
de volgende symbolen kunnen in het tekstvak
bij [SNMP-community naam] worden
ingevoerd:
, . / : ; @ [ \ ] ^ _
•
Als de SNMP-communitynaam van de
machine en die van het
printerstuurprogramma verschillen, kunt u
geen informatie krijgen van de machine. Als u
de SNMP-communitynaam met het apparaat
hebt gewijzigd, moet u deze ook wijzigen in
het printerstuurprogramma.
Wake On LAN
^
^
Specificeer de Wake On LAN-instelling die moet
worden gebruikt voor het activeren van de
machine via LAN.
Als u probeert af te drukken in een
netwerkomgeving waar Wake On LAN-
communicatie niet is ingeschakeld, wordt de printer
niet automatisch wakker.
Selecteer [Printergeg. ophal.] en klik op
[Toepassen] om het MAC-adres te verkrijgen en
weer te geven in [MAC-adres van de printer].
Om het MAC-adres handmatig in te vullen,
selecteert u selectievakje [Wake On LAN], vult u
het MAC-adres in bij [MAC-adres van de printer]
en selecteert u [Met ander netw. verbinden].
[Met ander netw. verbinden]
Normaal is dit selectievakje niet geselecteerd.
Selecteer deze optie als de netwerksegmenten
van de printer en van de computer verschillend
zijn.
Printerconfiguratie
^
^
Normaal gesproken wordt de optionele
configuratie-informatie van de apparatuur
automatisch van de printer verkregen bij het
installeren van het printerstuurprogramma. De
informatie verkregen van de machine wordt
weergegeven in [Printerconfiguratie]. De verkregen
informatie kan ook handmatig worden gewijzigd.
•
De op het scherm weergegeven informatie is
^
^
afhankelijk van de aangesloten optionele
uitrusting.
[Lengte-eenheid], [Stnd. pap.type "Willek."] en
[Externe systeemlink] worden niet automatisch
geconfigureerd.
128
Printerconfiguratie handmatig
configureren
U kunt de configuratie van de optionele uitrusting
die u van de printer verkrijgt, wijzigen.
Geef de volgende instellingen handmatig op.
[Afwerkeenheid]
Selecteer het type nabewerker dat op deze
machine is aangesloten.
[Offset nietmachine]
Selecteer of er een offset nietmachine is.
[Lengte-eenheid]
Selecteer of de lengte moet worden weergegeven
in [mm] of [inch].
[Stnd. pap.type "Willek."]
Selecteer het papiertype dat moet worden gebruikt
wanneer [Papiertype] op het tabblad [Basis] van
het scherm van het printerstuurprogramma is
ingesteld op [Willekeurig].
[Externe systeemlink]
Stel deze optie in op [ON] inschakelen en [OFF]
om externe systeemkoppeling uit te schakelen.
•
De machine verandert het kleurenprofiel
^
^
volgens het papiertype. (p.111 "Papiertype")
Zelfs als er geen papiertype gespecificeerd is,
moet u een van de kleurprofielen selecteren.
Maak uw keuze op basis van de aanbeveling
van de beheerder.
Aangepast pap.formaat
^
^
Registreer tot 99 niet-standaard papierformaten.
De hier geregistreerde formaten worden
weergegeven in [Origineelformaat] en
[Papierformaat].
Papierformaat automatisch
configureren
U kunt deze optie gebruiken wanneer het
papierformaat reeds in de printer is geregistreerd.
1
Klik op [Aangepast pap.formaat].
Het dialoogvenster [Aangepast pap.formaat] wordt
weergegeven.
2
Klik op [Printergeg. ophal.].
De informatie van het in de printer geregistreerde
papierformaat wordt weergegeven.
ComColor FT serie Gebruikershandleiding