6.6
Afstelling van de drukschakelaars
6.6.1
Luchtdrukschakelaar
Voer de regeling van de luchtdrukschakelaar uit nadat alle
andere
branderafstellingen
luchtdrukschakelaar afgesteld op het begin van de schaal
(Afb. 29 pag. 27).
Verhoog de regelingsdruk wanneer de brander in de 1ste
vlamgang werkt en draai daarvoor het daarvoor bestemde knopje
langzaam met de klok mee tot de brander vergrendelt.
Draai daarna het knopje met 20% van de afgestelde waarde
tegen de klok in. Start de brander opnieuw en controleer of de
start normaal verloopt.
Als de brander opnieuw vergrendelt, draai dan het knopje nog
een klein beetje tegen de klok in.
Volgens de norm moet de luchtdrukschakelaar
beletten
dat
verbrandingsgassen boven 1% (10.000 ppm) ligt.
Breng om dit te controleren plaatst u een
LET OP
rookgasanalysator in het rookkanaal, sluit traag
de aanzuigopening van de ventilator (b.v. met een
kartonnetje) en ga na of de brander vergrendelt
alvorens
verbrandingsgassen 1% overschrijdt.
De geïnstalleerde luchtdrukschakelaar kan op een "differentiële"
manier werken als hij op twee leidingen wordt aangesloten.
Indien een sterke verlaging in de verbrandingskamer, tijdens de
voorventilatie, het onmogelijk maakt voor de luchtdrukschakelaar
om om te schakelen, kan de omschakeling worden verkregen
door een tweede leiding aan te brengen tussen de
luchtdrukschakelaar en de aanzuigopening van de ventilator.
Op deze manier zal de drukschakelaar als een differentiële
schakelaar functioneren.
Het
differentieelluchtdrukschakelaar
toegelaten bij industriële toepassingen en als de
nationale
LET OP
luchtdrukschakelaar enkel de werking van de
ventilator controleert, zonder grenswaarden voor
het CO-gehalte.
D3951
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
gedaan
zijn,
met
het
CO-gehalte
het
CO-gehalte
in
gebruik
van
is
normen
toelaten
dat
D3842
6.6.2
Minimumgasdrukschakelaar
Voer de regeling van de minimumgasdrukschakelaar uit nadat
de
alle andere branderafstellingen uitgevoerd zijn, met de
drukschakelaar afgesteld op het begin van de schaal (Afb. 30
pag. 27).
Verhoog de regelingsdruk wanneer de brander in de 2e
vlamgang werkt en draai daarvoor het daarvoor bestemde knopje
langzaam met de klok mee tot de brander vergrendelt.
Draai het knopje daarna tegen de klok in met 0,2 kPa (2 mbar)
herhaal het starten van de brander om de regelmatige werking te
controleren.
Als de brander opnieuw stopt, draai dan nogmaals 0,1 kPa
(1 mbar) tegen de klok in.
in
de
LET OP
de
een
enkel
6.6.3
Vlambewaking
de
De brander heeft een ionisatiesysteem om de aanwezigheid van
de vlam te controleren.
De minimaal vereiste stroom voor de werking van de
controledoos is 6 A. De brander levert echter een veel hogere
stroom op, zodat geen enkele controle vereist is.
Wil men de ionisatiestroom toch meten, ontkoppel dan de
stekker-stopcontact 8)(Afb. 4 op pag. 12) op de kabel van de
ionisatiesonde,
gelijkstroom met 100 onderaan de schaal.
Let op de polariteit.
D3843
Afb. 29
27
NL
1 kPa = 10 mbar
en
plaats
een
microampèremeter
µA
D3855
Afb. 30
voor
10
RMG
Afb. 31
20182218