Checklist voor installatie
De rookgascondensaatneutralisator en -leidingen bevinden zich onder de uitlaat van de rookgascondensaatbuis
van LX om goede afvoer te garanderen.
Afvoerleiding rookgascondensaat met afschot naar afvoer van minimaal 1/8 in/ft (1 cm/m) (1%).
GAS
Zie pagina 39 voor meer informatie.
De handmatige afsluitklep is direct stroomopwaarts van de luchtbevochtiger geïnstalleerd.
Het aan de luchtbevochtiger geleverde gastype komt overeen met de informatie op het naamplaatje van het
apparaat.
De gasdruk is voldoende bij zowel dynamische (max BTUH-input) als statische omstandigheden (zie tabel
40-2).
De aansluitingen en de gasafvoer van de luchtbevochtiger zijn getest op lekkage.
Gasleidingen worden goed ondersteund voor het minimaliseren van belasting op de LX-gaskleppen.
Er is lucht uit de gasleiding verwijderd.
ONTLUCHTING
Zie pagina 43 voor meer informatie.
De luchtbevochtiger is ontlucht als een gasgestookte apparaat van Categorie IV (positieve druk, condenserend)
volgens alle plaatselijke voorschriften en verordeningen.
De luchtbevochtiger heeft een speciaal rookgaskanaal en wordt niet ontlucht met een ander gasgestookt
apparaat uit de LX-serie of een ander gasgestookt apparaat.
De lengtes van de rookgasopeningen voldoen aan tabel 42-1.
De rookgasopening is NIET geïsoleerd.
Een minimaal opschot van 1/4 in per lineaire voet (2%) (20 mm per lopende meter) en ondersteuning om de 4
in (1 m) op alle horizontale leidingdelen in het rookgaskanaal.
Ontwateringsstuk in rookkanaal geïnstalleerd binnen de eerste drie voet van het apparaat (alleen LX-50 – LX-
300). Als het rookgaskanaal korter dan 10 in (3 m) is en de ruimte via de zijwand verlaat, is een T-stuk voor
afvoer niet nodig. Dit gecondenseerde rookgas wordt afgevoerd via de condensaatneutralisator.
Gesloten verbrandingsleidingen (indien gebruikt) zijn geïsoleerd als ze door warme en vochtige ruimtes lopen.
De verbrandingsluchtslang die in de secundaire warmtewisselaar komt, is geïsoleerd in toepassingen waar de
buitenluchttemperatuur onder het vriespunt ligt en de LX zich in een ruimte bevindt die vocht op de luchtslang kan
condenseren.
BEDRADING EN BEDIENING
Zie pagina 57 en de Vapor-logic installatie- en bedieningshandleiding voor meer informatie.
De bedrading en bedieningselementen zijn bedraad volgens alle geldende voorschriften en zoals vermeld in
de bedradingsschema's en de Vapor-logic installatie- en bedieningshandleiding die met het apparaat wordt
meegeleverd.
BUITENBEHUIZING
Zie pagina 59 voor meer informatie.
Leidingkast is afgedicht.
Indien nodig zijn leidingen met bescherming tegen bevriezing geïnstalleerd.
HANDLEIDING VOOR INSTALLATIE, BEDIENING EN ONDERHOUD VAN DE LX SERIES
67