ALGEMENE INFORMATIE
50
Brandstoftank vullen
Vul de brandstoftank langzaam om
morsen te voorkomen. Vul de tank niet
verder dan tot de onderkant van de
vulpijp. Hierdoor blijft er ruimte voor een
luchtlaag, zodat de brandstof in de tank
kan uitzetten door warmteopname uit
de motor of zonlicht.
cbnm
1.
Hals van de vulpijp
2.
Maximaal brandstofpeil
Controleer na het tanken altijd of de
tankdop goed gesloten is.
1
Tractiecontrole (TC)
Het tractiecontrolesysteem is geen
vervanging voor een juiste rijstijl in
overeenstemming met de toestand
van de ondergrond en de weers-
omstandigheden. Het systeem kan
niet voorkomen dat er tractieverlies
2
optreedt door te hoge snelheid bij het
ingaan van bochten, accelereren met
een scherpe hellingshoek en remmen.
Tractiecontrole kan niet voorkomen
dat het voorwiel slipt.
Het niet opvolgen van bovenstaand
advies kan leiden tot verlies van
controle over de motorfiets met moge-
lijk ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Tractiecontrole helpt de grip op de weg
te behouden tijdens het accelereren op
natte of gladde wegen. Als de sensoren
detecteren dat het achterwiel zijn grip
op de weg verliest (slipt), treedt het
tractiecontrolesysteem in werking en
wijzigt het motorvermogen tot de grip
van het achterwiel is hersteld. Het
waarschuwingslampje van de tractie-
controle knippert tijdens de werking
van het systeem en de bestuurder kan
een verandering in het motorgeluid
waarnemen. Tractiecontrole werkt niet
bij een storing aan het ABS- systeem. In
dat geval branden de waarschuwings-
lampjes voor de ABS en tractiecontrole
en het storingslampje.
Alleen Scrambler 400 X: In offroad-
modus
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
KENNISGEVING
is
de
tractiecontrole