Groot licht
Zet de lichtschakelaar op
de hendel vanaf de normale stand naar
voren (weg van het stuurwiel). Nadat de
hendel in de beginpositie is hersteld,
wordt de grootlichtindicator geactiveerd
en gaat de grootlichtindicator op het
cluster branden. Trek de hendel terug,
schakel dimlicht uit of verlaat de OK-
status om de koplamp uit te schakelen.
Inhaallicht
Trek de hendel van de lichtschakelaar
(naar het stuur) om het inhaallicht in te
schakelen. Laat de hendel van de
lichtschakelaar los om deze automatisch
te resetten. Het inhaallicht gaat uit.
Richtingaanwijzers
• Duw de hendel omhoog om een bocht
naar rechts aan te geven. De rechter
richtingaanwijzer en de bijbehorende
indicator op het instrumentenpaneel
knipperen.
• Trek de hendel naar beneden om een
bocht naar links aan te geven. De linker
richtingaanwijzer en de bijbehorende
indicator op het instrumentenpaneel
en duw
knipperen.
• Eenmaal ingeschakeld blijven de
richtingaanwijzers knipperen, zelfs
nadat de hendel is losgelaten. Ze
worden uitgeschakeld nadat de bocht
is voltooid. Afhankelijk van de
gewoonte van de bestuurder wordt de
richtingaanwijzer gereset nadat het
voertuig onder bepaalde extreme
omstandigheden draait.
Automatisch licht uit
• Voorwaarden voor het activeren van
het voertuigmatische
lichtuitschakelfunctie: Om deze functie
te activeren, zet u de lichtschakelaar op
voertuig uit.
• Wanneer de functie is geactiveerd,
gaan de koplampen en positielichten
na 10 seconden uit als de
bestuurdersdeur wordt gesloten.
• Wanneer de functie is geactiveerd,
gaan de koplampen en positielichten
na 10 minuten uit als de
bestuurdersdeur open is.
• Nadat de lichten automatisch zijn
uitgeschakeld en de lichtstatus
verandert, gaan deze lichten aan in de
nieuwe status. Als nog steeds aan de
voorwaarden voor het activeren van
het voertuigmatische uitschakelfunctie
wordt voldaan, wordt de functie weer
geactiveerd.
of
en schakelt u het
03
69