Als het voertuig te lang te dicht bij het
voertuig voor u staat bij snelheden
boven 65 km/u, geeft het systeem een
waarschuwing voor de
veiligheidsafstand en
het cluster op.
• Waarschuwing vooraf
Als het voertuig met snelheden tussen
30 en 150 km/u rijdt en het systeem
herkent een risico op een botsing met
een voertuig vooruit, geeft het systeem
een visueel en hoorbaar
waarschuwing, en gaat de indicator
op het cluster branden en geeft de
zoemer een alarm. De bestuurder
moet onmiddellijk de juiste
maatregelen nemen om een veilige
rijafstand te garanderen.
• Noodwaarschuwing
Als de bestuurder niet reageert op de
waarschuwing vooraf, geeft het
systeem een visueel en hoorbaar
waarschuwingssignaal.
en er is een korte waarschuwing voor
remmen. De bestuurder moet
onmiddellijk de juiste maatregelen
nemen om een veilige rijafstand te
garanderen.
AEB
• Als de bestuurder niet reageert op de
noodwaarschuwing en het risiconiveau
stijgt, schakelt het systeem het
voertuigmatische noodrem-functie in.
Het activeert zoveel mogelijk
remkracht om botsingen te voorkomen
of de impact te verminderen.
• Als de bestuurder in geval van nood
onvoldoende remkracht uitoefent,
biedt het remsysteem extra remkracht
om het optimale niveau te bereiken dat
nodig is om botsingen te voorkomen of
de impact te verminderen.
Beperkingen van het systeem
132
• Detectie kan in sommige omgevingen
licht het op
• In de volgende gevallen kan het PEB-
knippert
• In complex verkeer kan het systeem
worden beïnvloed of vertraagd. Als de
radarreflectie-dwarsdoorsnede van het
doelwit (bijvoorbeeld een fiets,
driewieler, vierwieler of
gemotoriseerde fiets of motorfiets) te
klein is, kan het systeem mogelijk zijn
afstand niet vaststellen, wat resulteert
in laattijdige of geen reactie op die
objecten.
systeem (inschakeling van remmen in
aankomende noodsituatie) worden
beïnvloed of er kan geen reactie op
worden gegeven:
• Op regenachtige, besneeuwde of
mistige dagen, veel opspattend
water of blootstelling aan direct
zonlicht of fel licht, of sterk
wisselende lichtomstandigheden.
• Vuile, wazige, beschadigde of
geblokkeerde sensor.
• Radarstoring door interferentie van
andere radarbronnen, zoals sterke
radarreflectie in parkeergarages
met meerdere verdiepingen.
mogelijk niet goed reageren op de
volgende omstandigheden:
• Voetgangers of voertuigen komen
te snel in het detectiebereik van de
sensor.
• Voetgangers worden aan het zicht
onttrokken door andere objecten.
• Voetgangerscontouren zijn niet te
onderscheiden van de omgeving.
• Voetgangers worden niet
gedetecteerd door bijvoorbeeld
bedekking door speciale kleding of
andere materialen.
• Het voertuig zit in een scherpe
bocht.