Inhoudsopgave
Advertenties
Beschikbare talen
Beschikbare talen
— De verbindingsleidingen tussen centraal apparaat en gastransmitter moeten een
voldoende lage weerstand hebben, om een correcte voedingsspanning op de
gastransmitter te waarborgen. De maximale weerstand per draad wordt bere-
kend m.b.v. van de volgende formule
R =
2,5 x U
– 25
C
met
R:
maximale weerstand per draad
U
: spanning (in Volt) die door het centrale apparaat gevoed wordt
C
(normaliter afhankelijk van de voorzieningsspanning van het cen-
trale apparaat)
= 24 V resulteren in een maximale weerstand van R = 35
Voorbeeld: Bei U
C
per draad.
Veranderingen van de kabelweerstand door temperatuurinvloed, transferweer-
standen van klemmen enz. kunnen leiden tot een onvoldoende gebruikmaking
van de berekende kabellengte.
— De maximale weerstand van de stroomlus R
het centrale apparaat en de kabelweerstand van de signaalleiding) hangt af van
de transmitter-voorzieningsspanning zoals hieronder beschreven:
Voorzieningsspanning op de
transmitter
10 V
12 V
14 V
16 V
Bij gebruik conform BVS 05 ATEX E 143 X letten op het volgende:
Na montage van de sensor op een behuizing met ontstekingsbeveiliging 'Ver-
hoogde veiligheid' „e" moeten de luchtwegen en kruipafstanden voldoen aan de
eisen conform 4.3 (tabel 1) resp. 4.4 van EN 60079-7. De installatie en aanslui-
tingen van de aderdraden van de sensoren dient conform 4.5, 4.7.2 en 4.8 van
EN 60079-7 mechanisch beveiligd en overeenkomstig de temperatuurbesten-
digheid van de leidingen te geschieden.
De sensorbehuizing moet elektrostatisch gezien na montage geleidend (over-
6
gangsweerstand < 10
huizing verbonden zijn. Wanneer een potentiaalvereffening vereist is, moet
daarin door de aanbouw zijn voorzien.
36
AANWIJZING
(som van de interne weerstand van
I
Maximale weerstand van de
Ohm) met de potentiaalvereffening van de aanbouwbe-
stroomlus R
I
200
300
390
480
Advertenties
Hoofdstukken
Inhoudsopgave
