Veiligheid
Veiligheidsinstructies voor het gebruik
16
GEVAAR
Levensgevaar als gevolg van het inademen van uitlaatgas-
sen.
In gesloten of slecht geventileerde ruimten kunnen de giftige uit-
laatgassen van de motor leiden tot bewusteloosheid en zelfs tot
de dood.
▪
Apparaat nooit gebruiken in gesloten of slecht geventileerde
ruimten.
▪
Uitlaatgassen niet inademen.
GEVAAR
Brandgevaar door heet uitlaatgassysteem.
Als er brandbare materialen met de uitlaatgasstroom of het hete
uitlaatsgassysteem in aanraking komen, kunnen deze materia-
len in brand raken.
▪
Houd brandbare materialen uit de buurt van het uitlaatgas-
systeem.
▪
Motor (uitlaatgasstroom resp. heet uitlaatgassysteem) niet
direct in de buurt van brandbaar materiaal toepassen.
GEVAAR
Brandgevaar als gevolg van brandstof.
Gelekte of gemorste brandstof kan ontbranden door hete delen
van de motor en ernstig brandletsel veroorzaken.
▪
Alleen tanken met een uitgeschakelde en afgekoelde motor.
▪
Nooit tanken in de buurt van open vuur of van vonken.
▪
Niet roken.
▪
Brandstof niet morsen.
VOORZICHTIG
Gevaar voor letsel als gevolg van een defect startkoord.
Een (door)geschuurd startkoord kan breken en daardoor per-
soonlijk letsel veroorzaken.
▪
Startkoord voorafgaand aan het gebruik controleren op
schuurplekken; indien nodig vernieuwen.
Handleiding
1B30E, 1B50E / 02 - Rev. 01
HATZ