Inhoudsopgave
Advertenties
VERLICHTING
Buitenverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan de ring op de hendel
van het stuurwiel.
Lichten uit
In deze stand zijn alle lichten uit,
behalve de dagrijverlichting.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting voor en achter
gaat branden wanneer het contact in
stand II staat of de motor draait (met
de lichtschakelaar in een willekeuri-
ge stand). Ze variëren in intensiteit
naargelang de geselecteerde verlich-
tingsoptie).
144
Positielichten
De dagrijverlichting is
ook geactiveerd als de
lichtschakelaar in deze stand
staat.
Gebruik deze instelling om de
N
dagrijverlichting te laten branden
met het contact in stand O of I.
OPMERKING: Als de auto in
contactstand II staat, dan brandt in
links
plaats daarvan de dagrijverlichting.
U kunt de positielichten in elke con-
tactstand inschakelen.
Bij draaiende motor maar stilstaand
voertuig kunt u de ring vanuit elke
andere stand naar
de positielichten aan te zetten.
Na een korte rit of bij toenemen-
de snelheid van het voertuig gaat de
dagrijverlichting branden in plaats van
de positielichten.
Als de achterste positielichten nog niet
zijn geactiveerd, gaan deze branden
als u bij weinig omgevingslicht de
achterklep opent.
Dit symbool brandt in het scherm
van het bestuurdersdisplay
wanneer de positielichten of
dagrijverlichting geactiveerd zijn.
Dimlichten
Bij draaiende motor of met de
auto in contactstand II worden
de dimlichten, voorst en achter-
ste positielichten en de kente-
kenplaatverlichting achter geac-
tiveerd.
AUTO Het dimlicht, de positielichten
draaien om alleen
WAARSCHUWING: Het AUTO-
systeem kan niet in elke situatie
de lichtomstandigheden
bepalen (zoals mist of regen).
De bestuurder moet altijd zelf
de juiste verlichting voeren voor
de actuele rijomstandigheden
en in overeenstemming met de
geldende verkeersregels.
OFF
en het instrumentenpaneel
gaan automatisch aan
of uit, afhankelijk van de
omgevingsverlichting.
Advertenties
Inhoudsopgave
