XX. Instellen en testen (vervolg)
5.
Hoofdklep uitgerust met metalen zittingen en water
als testmiddel.
a.
Er mag geen lekkage worden gedetecteerd
door zicht of gevoel gedurende één minuut,
wanneer de druk op 4% onder de ingestelde
drukwaarde van de klep of 2 psig (0,14 barg)
wordt gehouden, afhankelijk van welke waarde
het grootst is.
6.
Mediaklep uitgerust met metalen zittingen en stoom
als testmiddel.
a.
De lekdichtheid moet visueel worden
gecontroleerd met behulp van een zwarte
achtergrond. Er mag geen visuele of hoorbare
lekkage optreden nadat de binnenkant is
geopend, en de klep mag na het openklappen
drogen. De lektestdruk moet gelden wanneer
de druk 4% onder de ingestelde drukwaarde
van de klep of 2 psig (0,14 barg) wordt
gehouden, afhankelijk van welke waarde het
grootst is.
7.
Het spuien duurt lang (overweeg alleen of het
systeem in staat is om de klep te laten stromen bij
een overdruk van 10%).
8.
Het instelpunt kan niet worden aangepast om
consistent vrij te geven bij ±2% van de ingestelde
drukwaarde van het eenheidsticket of bij 2 psig
(0,14 barg), afhankelijk van welke waarde het
grootst is.
9.
Herhaal de instelpuntverificatietests 3 keer.
a.
Richtlijnen voor inlaatdrukhellingen.
(i) Wanneer de ingestelde drukwaarde lager
dan of gelijk is aan 750 psig (51,7 barg),
mag de stijging van de inlaatdruk niet groter
zijn dan 0,5 psig (0,03 barg) per seconde,
wanneer de testdruk binnen 90% van de
ingestelde drukwaarde ligt.
(ii) Wanneer de ingestelde drukwaarde hoger
is dan 750 psig (51,7 barg), mag de stijging
van de inlaatdruk niet groter zijn dan 1,0 psig
(0,07 barg) per seconde, wanneer de testdruk
binnen 90% van de ingestelde drukwaarde
ligt.
b.
Bij de pilots 39MV22 en 39MV72 zal en moet
het ontluchten vóór het instelpunt beginnen.
De 39MV22 en de 39MV72 beginnen te
ontluchten bij respectievelijk 98% en 97% van
de ingestelde drukwaarde.
c.
Verlaag het systeem tot 90% van de ingestelde
drukwaarde tussen de cycli.
d.
De 3 tests moeten binnen ± 2% van de
ingestelde drukwaarde van het eenheidsticket
of 2 psig (0,14 barg) liggen, afhankelijk van
welke waarde het grootst is.
e.
Tijdens het controleren van het spuien moeten
de volgende richtlijnen worden gevolgd.
Opmerking:
Het spuien kan alleen op
de hoofdklep worden ingesteld en
gecontroleerd als het systeem een
overdruk van 10% kan bereiken.
© 2023 Baker Hughes Company. Alle rechten voorbehouden.
i.
39PV-model (gas/stoom): minder dan
of gelijk aan 5% of 3 psig (0,20 barg),
afhankelijk van welke waarde het
grootst is.
ii.
39PV-model (vloeistof): tussen 7%
en 4%. Als de ingestelde drukwaarde
minder is dan 30 psig (2,1 barg), 3 psig
(0,20 barg) of minder.
iii. 39MV-model (gas/stoom): minder dan
of gelijk aan 4% of 2 psig (0,14 barg),
afhankelijk van welke waarde het
grootst is.
iv. 39MV-model (vloeistof): tussen 7%
en 4%. Als de ingestelde drukwaarde
minder is dan 30 psig (2,1 barg), 3 psig
(0,20 barg) of minder.
Opmerking:
Klantvereisten kunnen een
variatie op het standaardspuien opmerken.
Het verzoek van de klant heeft voorrang.
f.
Indien aanpassingen nodig zijn, stelt u de
compressieschroef of versteller af en draait
u de bijbehorende borgmoer weer vast. Test
opnieuw vanaf stap 9.
g.
Verhoog de druk van 90% van de ingestelde
drukwaarde tot 4% onder de ingestelde
drukwaarde of 2 psig (0,14 barg), welke van de
twee het grootst is, en controleer alle poorten
en aansluitingen op lekkage op de pilot- en
hoofdklep.
10. Tegendruktesten op lekkage
a.
Tegendruk is de druk gemeten bij de
klepuitlaat, in ponden per vierkante inch (psig
of barg).
b.
Tegendruktests moeten worden uitgevoerd na
het afstellen van de ingestelde drukwaarde
en het spuien op elke klep die ontworpen is
voor gebruik in een gesloten systeem met een
inlaatgrootte van meer dan 1" (25,4 mm) NPS.
c.
De druk waarbij de tegendruk van de klep
moet worden getest, moet 30 psig (2,1 barg)
(minimaal) zijn of de tegendruk van het
systeem, afhankelijk van welke waarde het
grootst is. Als testmiddel voor het uitoefenen
van tegendruk moet lucht of stikstof worden
gebruikt.
d.
Tegendruktests moeten worden uitgevoerd
door druk uit te oefenen met lucht of stikstof
op de klepuitlaat. Lekkage kan worden
opgespoord door het aanbrengen van een
zeepoplossing of een gelijkwaardig middel
op de punten waar mogelijke lekkage kan
optreden. De druk moet constant op de
testdruk worden gehouden terwijl de klep op
lekkage wordt onderzocht.
e.
Tijdens de tegendruktest moeten de volgende
punten worden onderzocht op lekkage.
i.
Afdekplaat, inlaat- en uitlaatverbindingen.
ii.
Alle slangfittingen en -aansluitingen.
iii. Mogelijk lekkagepunt op de stuurklep.
Consolidated 2900 Series Generation II POSRV-instructiehandleiding
| 79