7 Inbedrijfstelling
6.11.11 Controle van elektrische aansluitingen
7
Inbedrijfstelling
7.1
Algemeen
7.2
Uit te voeren stappen vóór inbedrijfstelling
62
MIV-S V200 R32
1. Controleer de netvoedingsaansluiting naar de volgende componenten:
Buitenunit
Binnenunit
Verwarmingselement of bijverwarmingsketel afhankelijk van het
toestelmodel
2. Indien een bijverwarmingsketel geïnstalleerd wordt, controleer de
verbinding tussen de binnenunit en de bijverwarmingsketel:
Regeling backup-ketelpomp
Warmtevraag of branderstartregeling
3. Controleer de buskabel tussen de binnenunit en de buitenunit:
Kabel met dubbele scheiding
Kabel gescheiden van voedingskabels
Kabel aan beide zijden correct aangesloten
4. Controleer of de gebruikte installatie-automaten de
aardlekschakelaars (ALS) compatibel zijn:
Installatie-automaat en aardlekschakelaar (ALS) van de buitenunit
Installatieautomaat van de binnenunit
Installatieautomaat verwarmingselement of bijverwarmingsketel
afhankelijk van het toestelmodel
5. Controleer de plaatsing en aansluiting van de sensoren:
Buitentemperatuursensor
Ruimtetemperatuursensor (indien aanwezig)
Debietsensor voor het tweede circuit (indien aanwezig)
6. Controleer de aansluiting van de circulatiepomp(en).
7. Controleer de aansluiting van de diverse opties.
8. Controleer dat de draden en aansluitklemmen goed bevestigd zijn of
aangesloten op de klemmenstroken.
9. Controleer de scheiding tussen de 230 V/400 V voedingskabels en
extra lagespanningskabels.
10. Controleer de aansluiting van de veiligheidstemperatuurbegrenzer van
de vloerverwarming (indien aanwezig).
11. Controleer of kabelklemmen worden gebruikt voor alle kabels die uit
het toestel gevoerd worden.
De inbedrijfstellingsprocedure voor de warmtepomp wordt uitgevoerd:
de eerste keer dat deze gebruikt wordt,
nadat het apparaat langdurig buiten bedrijf was.
Bij inbedrijfstelling van de warmtepomp kan de gebruiker zien wat de
verschillende instellingen en uit te voeren controles zijn om de
warmtepomp in alle veiligheid op te starten.
Opgelet
De volgende stappen mogen alleen uitgevoerd worden door een
erkende installateur vóór de inbedrijfstelling.
1. Monteer alle panelen en afdekkingen op de binnenunit en buitenunit.
2. Zet spanning op de installatie-automaten op het schakelpaneel:
Installatieautomaat van de buitenunit
Installatieautomaat van de binnenunit
Installatie-automaat voor de dompelaar of bijverwarmingsketel
afhankelijk van het type installatie
3. Activeer de aan-/uitschakelaar op de binnenunit.
Het welkombericht wordt weergegeven.
7777839 - v04 - 28032023