9 Lokaliseren van storingen
Symptoom
Motor draait in de verkeerde
richting
Motor bereikt het maximaal
toerental niet
Motortoerental niet stabiel
Motor loopt stroef
Motor wil niet remmen
Open voedingszekeringen of
trip stroomonderbreker
272
Mogelijke oorzaak
Foute referentiesignaalbron
Limiet draaien motor
Actief signaal voor omkeren
Foute aansluiting motorfase
Frequentielimieten fout
ingesteld
Het referentie-ingangssignaal
is niet juist geschaald
Mogelijk onjuiste
parameterinstellingen
Mogelijk overmagnetisering
Mogelijk onjuiste instellingen in
de remparameters. Mogelijk te
korte tijden voor vertragen
Kortsluiting fase tot fase
Aquavar Intelligent Pump Controller 1.1 - 90 kW INSTRUCTIEHANDLEIDING
Test
Controleer de
referentiesignalen: Lokaal,
extern of busreferentie? Preset
referentie actief?
Klemaansluiting juist? Schaling
van klemmen juist?
Referentiesignaal
beschikbaar?
Controleer dat 4–10
Motortoerental richting juist is
geprogrammeerd.
Controleer of er een
commando voor omkeren is
geprogrammeerd voor de klem
in parametergroep 5–1*
Digitale ingangen .
Controller de uitgangslimieten
in 4–13 Hoge limiet
motortoerental [OPM] , 4–14
Hoge limiet motortoerental [Hz]
en 4–19 Max
uitgangsfrequentie .
Controleer de schaling van de
referenties van
ingangssignalen in 6–0*
Analoge I/O modus en de
parametergroep 3–1*
Referenties . Referentielimieten
in parametergroep 3–0*
Referentielimiet .
Controleer de instellingen van
alle motorparameters, met
inbegrip van alle instellingen
voor motorcompensatie.
Controleer de PID-instellingen
voor werking met gesloten lus
Controleer op onjuiste
motorinstellingen in alle
parameters
Controleer de remparameters
Controleer de instellingen voor
de tijden voor versnellen/
vertragen
Motor of paneel heeft een
kortsluiting fase tot fase.
Controleer de motor- en
paneelfase op kortsluitingen
Oplossing
Programmeer de juiste
instellingen Controleer 3–13
Referentiesite . Stel de vooraf
ingestelde referentie in op
actief in parametergroep 3–1*
Referenties . Controleer op
juiste bekabeling. Controleer
de schaling van klemmen.
Controleer het
referentiesignaal.
Programmeer de juiste
instellingen
Signaal voor omkeren
deactiveren
Programmeer de juiste limieten
Programmeer de juiste
instellingen
Controleer de instellingen in
parametergroep 1–6* Analoge
I/O modus .
Controleer de
motorinstellingen in
parametergroepen 1–2*
Motorgegevens , 1–3* Geav
motorgegevens , and 1–5*
Belasting Indep. Instelling .
Controleer parametergroep 2–
0* DC rem en 3–0*
Referentielimieten .
Elimineer alle gedetecteerde
kortsluitingen