Aantal pompen
[19-50] in master
regelaar
2
3
4
Elk adres van regelaars van hulppompen ([19-56]) moet binnen 2-4 zijn met verschillende
waarden voor alle regelaars. Voor een systeem met twee pompen bijvoorbeeld moet het
adres van de regelaar van de hulppomp 2 zijn, voor een systeem met drie pompen moeten
de adressen van de regelaar van de hulppompen respectievelijk 2 en 3 zijn en voor een
systeem met vier pompen moeten de adressen van de hulppomp respectievelijk 2, 3 en 4
zijn.
OPMERKING: Het systeem en de omvormer voor de aanzuigdruk en de digitale ingang/
uitgang voor beveiliging moeten zijn aangesloten op alle regelaars.
7.5.7 Instelling toerentalregeling
In de Speed Control modus kan het toerental worden geregeld door een extern apparaat
zoals een PLC of BMS. Er is een startsignaal op DI 18 vereist om de pomp te starten en te
stoppen.
Selecteer eerst de toerentalreferentiebron om de Speed Control modus te configureren.
Selecteer de toerentalreferentiebron als een analoge ingang of een veldbusreferentie. Zorg
er bij het gebruiken van de analoge ingangen voor dat de configuratie overschakelt naar het
gepaste type van feedbackschakelaar A54 die kan worden geconfigureerd voor zowel
spannings- als stroomtype. Bekijk de configuratie voor analoge ingang in het deel
aansluitingen regelklemmen voor meer informatie over het instellen van de
configuratieschakelaars voor de analoge ingang. Bekijk het configuraties van de
gemeenschappelijke klembedrading in deze handleiding voor meer informatie over het
bedraden van externe apparaten op de analoge ingangen.
Stel vervolgens de minimum en maximum referentie-/feedbackwaarden in. De [6-14] Klem
53 Lage ref.-/feedb.waarde is de toerentalwaarde die overeenstemt met de lage stroom (0 of
4mA voor stroomreferenties) of met de lage spanning (0V voor spanningsrefereties) die
zullen worden toegepast om de analoge ingang. De [6–15] Klem 53 Hoge ref.-/feedb.waarde
is de toerentalwaarde die overeenstemt met de hoge stroom (20mA voor stroomreferenties)
of met de hoge spanning (10V voor spanningsrefereties) die zullen worden toegepast om de
analoge ingang. Als de toepassing bijvoorbeeld een 4-20 mA referentiesignaal op AI 53
gebruikt en de pomp moet werken van 30Hz tot 60Hz, stel dan [6-14] Klem 53 Lage ref.-/
feedb.waarde in op 30 en [6–15]Klem 53 Hoge ref.-/feedb.waarde op 60.
De minimum en maximum toerentalreferentiewaarden worden hierna ingesteld. Deze
waarden zijn de minimum en maximum toerentalinstellingen voor de toepassing. Deze
instelling zullen het regelbare toerentalbereik van de pomp beperken. Het toerentalbereik zal
worden beperkt tot de [3–02] Minimumreferentie als de lage toerentallimiet en [3–03]
Maximumreferentie als de hoge toerentallimiet. Stel, aan de hand van bovenstaand
voorbeeld, de [3–02] Minimumreferentie in op 30Hz en de [3–03] Maximumreferentie in op
60Hz.
Opmerking: De waarden voor referentie/feedback en toerentalreferentie worden mogelijk
niet juist weergegeven in de Speed Control modus omdat de waarden werden gewijzigd in
de andere modi. Werk de waarden voor referentie/feedback en toerentalreferentie bij en
verifieer ze op het scherm voordat u verder gaat naar het volgende scherm.
Aquavar Intelligent Pump Controller 1.1 - 90 kW INSTRUCTIEHANDLEIDING
Geavanceerde
Geavanceerde
regelaar-1 adres
regelaar-2 adres
[19-56]
[19-56]
1
2
1
2
1
2
Geavanceerde
Geavanceerde
regelaar-3 adres
regelaar-4 adres
[19-56]
[19-56]
NVT
NVT
3
NVT
3
4
7 Bediening
165