Systeemkaart – De belangrijkste printplaat in uw
computer. Dit wordt ook wel moederbord genoemd.
Systeemvak – Het gedeelte van de Windows taakbalk met
pictogrammen voor snelle toegang tot programma's en
functies, zoals de klok, het volumebeheer en de afdruk-
status. Dit wordt ook wel het systeemvak genoemd
T
TAPI – Telephony Application Programming Interface –
Deze interface stelt Windows programma's in staat te
werken met een grote diversiteit aan telefonieapparaten,
waaronder spraak, gegevens, fax en video.
Tegen schrijven beveiligen – Bestanden of media die niet
kunnen worden gewijzigd. Wanneer u gegevens wilt
beschermen tegen wijzigingen of vernietiging, kunt u
deze tegen schrijven beveiligen. Om een diskette tegen
schrijven te beveiligen, schuift u het tegen-schrijven-
beveiligen-palletje op de 3,5 inch diskette naar de open-
positie.
Teksteditor – Een programma voor het maken en bewerken
van bestanden met alleen tekst. Windows Kladblok
gebruikt bijvoorbeeld een teksteditor. Teksteditors bieden
meestal geen mogelijkheden voor automatische terugloop
of opmaak (onderstrepen, lettertypes wijzigen et cetera).
Toetscombinatie – Een opdracht waarbij u meerdere
toetsen tegelijkertijd dient in te drukken.
TPM – Trusted Platform Module – Een op hardware
gebaseerde beveiligingsfunctie die, in combinatie met
beveiligingssoftware, de beveiliging van het netwerk en
de computer verbetert door functies zoals bestands-
en e-mailbescherming in te stellen.
U
Uitbreidingskaart – Een printplaat die wordt geïnstalleerd
in een uitbreidingssleuf op de systeemkaart van sommige
computers, waarmee de mogelijkheden van de computer
worden uitgebreid. Denk hierbij aan video-, modem, en
geluidskaarten.
Uitbreidingssleuf – Een connector op de systeemkaart
(in sommige computers) waar een uitbreidingskaart in
geplaatst kan worden, zodat er een verbinding ontstaat
met de systeembus.
Uitgebreide pc-kaart – Een pc-kaart die bij plaatsing
uit de kaartsleuf steekt.
UMA – Unified Memory Allocation – Systeemgeheugen
dat dynamisch wordt toegewezen aan video.
UPS – Uninterruptible Power Supply – Een extra voedings-
bron die wordt gebruikt wanneer er een stroomstoring
optreedt of wanneer het voltage daalt tot een onacceptabel
laag niveau. Een UPS zorgt ervoor dat een computer voor
een beperkte tijdsduur blijft functioneren wanneer er geen
stroomtoevoer is. UPS-systemen bieden stroomstoot-
onderdrukking en mogelijk ook voltageregulatie. Kleine
UPS-systemen leveren batterijvoeding voor een aantal
minuten, zodat u uw computer kunt afsluiten.
USB – Universal Serial Bus – Een hardware-interface
voor apparaten met een lage snelheid, zoals een USB-
compatibel toetsenbord, muis, joystick, scanner,
speakerset, printer, breedbandapparaten (DSL- en
kabelmodems), beeldapparaten of opslagapparaten.
Apparaten worden rechtstreeks op een 4 pins socket op
uw computer aangesloten, of op een hub met meerdere
poorten die op uw computer is aangesloten. USB-
apparaten kunnen worden aangesloten en ontkoppeld
terwijl de computer aanstaat. Tevens kunnen ze
aaneengeschakeld worden.
Verklarende woordenlijst
173