7.6.10 Instelling maximaaltemperatuur (G)
Instelmode, parameter G, instelbaar van 90 t/m 110°,
fabrieksinstelling 110°.
Indien de voorschriften of de installatie het noodzakelijk
maken, kan men hier de beveiligingstemperatuur van de
ketel verlagen. Als deze instelling wordt verlaagd, dient
de maximale bedrijfstemperatuur ook lager ingesteld te
worden om een vergrendeling te voorkomen.
7.6.11 Startpunt modulatie bij dT (H)
Instelmode, parameter H, instelbaar van 10 t/m 30°,
fabrieksinstelling 25°.
Bij een verschil tussen aanvoer- en retourtemperatuur
van 25° begint het toestel terug te moduleren. Bij een
dT van 40° is het toestel tot het minimale vermogen
teruggemoduleerd en bij een dT van 45° schakelt
het toestel uit (blokkeringcode b #)). In installaties
waar kleine volumestromen voor kunnen komen, kan
het startpunt van de modulatie worden vervroegd. Het
toestel kan dan beter anticiperen op de geringe warmte-
vraag.
De fabrieksinstelling zal in verreweg de meeste gevallen
voldoen. Wijzig het startpunt alleen als dat echt noodza-
kelijk is.
7.6.12 Minimale waterdruk (I)
Instelmode, parameter I, instelbaar van 0 t/m 6 bar,
fabrieksinstelling: 0,8 bar.
Deze instelling is alleen van belang als een optionele
waterdruksensor aangesloten is. Bij het bereiken van de
minimale waterdruk gaat de automaat in blokkering met
code b ^@
(zie par. 7.4). Als de waterdruk zich her-
stelt, wordt de blokkering opgeheven.
7.6.13 Opties serviceniveau (J)
Instelmode, parameter J, instelbaar van 0 t/m 15,
fabrieksinstelling 0.
Deze instelling is alleen van toepassing als er opties op
het toestel worden aangesloten, zoals waterdruksensor
en/of gaslekcontrole.
Bovendien kan hier de gewenste terugmelding (in %
vermogen of in temperatuur) worden gekozen als er
gebruik wordt gemaakt van de (standaard) analoge uit-
gang (zie Tabel 10).
Opties
Waterdruksensor
Analoge uitgang:
Vermogen (%)
Temperatuur (°)
Gaslekcontrole
Tabel 10 Opties serviceniveau
Waarde
Optelling
1
0
4
8
...
Parameter J:
Voorbeelden:
- Fabrieksinstelling is op de waarde 0 ingesteld: stan-
daard stuurt de analoge uitgang het actuele vermo-
gen in % uit.
- Waterdruksensor (1) en gaslekcontrole (8) gemon-
teerd: de code voor parameter J
7.6.14 Voetpunt stooklijn (L)
Instelmode, parameter L, instelbaar van 15 t/m 60ºC,
fabrieksinstelling 20°.
Deze instelling is alleen van toepassing als een buiten-
temperatuursensor is aangesloten (weersafhankelijk
bedrijf). De hier ingestelde aanvoertemperatuur (mini-
mumwaarde) geldt bij een buitentemperatuur van 20°.
Opmerking: Zie voor toelichting m.b.t. de interne stook-
lijn par. 9.6.8.
7.6.15 Keteltype (P)
Instelmode, parameter P, instelbaar op 10, 20 of 30,
fabrieksinstelling afhankelijk van de vermogensvariant.
Fabrieksmatig is deze waarde reeds op de juiste code
ingesteld. Alleen voor het installeren van een eventuele
nieuwe serviceautomaat dient deze waarde juist te wor-
den ingesteld.
7.7 Uitleesmode (X [[)
In de uitleesmode kunnen diverse waarden uitgelezen
worden. Druk op de m- toets totdat in het code-venster
! verschijnt (stip knippert). Kies nu met de s- toets
de gewenste code.
23
wordt nu: 09.