3
Voor het rijden
3.10
3.11
Basisvoertuig
Woonopbouw buiten
38
Sneeuwkettingen (speciale uitvoering)
Sneeuwkettingen alleen monteren, als de afstand tussen banden en voer-
tuigcarrosserie ten minste 50 mm bedraagt.
Banden, wielophanging en besturing zijn blootgesteld aan een bijkomende
belasting, als er sneeuwkettingen zijn gemonteerd. Met sneeuwkettingen
langzaam (maximaal 50 km/u) en alleen over straten rijden die volledig met
sneeuw zijn bedekt. Het voertuig kan anders beschadigd worden.
Montagevoorschrift van de producent van de sneeuwkettingen in acht
nemen.
Geen sneeuwkettingen op lichtmetalen velgen aanbrengen.
Alleen de juiste sneeuwkettingen gebruiken:
Bandenmaat
215/70 R 15 C
225/75 R 16 C
Het gebruik van sneeuwkettingen is onderworpen aan de bepalingen van de
afzonderlijke landen.
Sneeuwkettingen altijd rond de aandrijfwielen aanbrengen.
De spanning van de sneeuwkettingen controleren na enige meters te
hebben gereden.
Verkeersveiligheid
Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken (zie sectie 13.7).
Voor het begin van de rit de checklist doornemen:
Nr.
Controles
1
Alle voertuigpapieren zijn aan boord
2
Banden of bandenspanning in correcte toestand
3
Voertuigverlichting, rem- en achteruitrijlichten functioneren
4
Oliepeil van motor, transmissie en servostuur gecontroleerd
5
Koelvloeistof en ruitenwisservloeistof gevuld
6
Remmen functioneren
7
Remmen reageren gelijkmatig
8
Voertuig blijft tijdens het remmen in het spoor
9
Markies volledig opgerold
10
Dak sneeuw- en ijsvrij (in de winter)
11
Buitenaansluitingen afgekoppeld en leidingen opgeborgen
12
Externe steunen verwijderd
13
Aangebouwde steunen ingeklapt en bevestigd
Maat sneeuwkettingen
230
245
T-Modell - 15/16 - Ausgabe 08/15 - 2601464 - BUE-0006-16NL
Gecon-
troleerd