7.1
T-Modell - 15/16 - Ausgabe 08/15 - 2601464 - BUE-0006-16NL
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de gasinstallatie van het voertuig.
De instructies hebben betrekking op:
de veiligheid
het wisselen van gasflessen
de gasafsluitkranen
de externe gasaansluiting
de automatische omschakelinstallatie
De bediening van de op gas werkende apparaten van het voertuig is in
hoofdstuk 9 beschreven.
Algemeen
Voor het begin van de rit, bij het verlaten van het voertuig of als de gas-
toestellen niet gebruikt worden, alle gasafsluitkranen en de hoofdafsluit-
kraan aan de gasfles sluiten.
Bij het tanken, op veerboten en in de garage moeten alle op gas wer-
kende apparaten uitgeschakeld zijn (al naargelang uitvoering: verwar-
ming, kookplaat, bakoven, grill, koelkast). Explosiegevaar!
Wanneer een op gas werkend apparaat wordt gebruikt, het apparaat
niet in gesloten ruimtes (bijv. garages) in gebruik nemen. Vergiftigings-
en verstikkingsgevaar!
De gasinstallatie alleen door een geautoriseerde werkplaats laten
onderhouden, repareren of wijzigen.
De gasinstallatie voor de ingebruikname en conform de nationale bepa-
lingen door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. Dit geldt
ook voor niet aangemelde voertuigen. Bij wijzigingen aan de gasinstal-
latie de gasinstallatie meteen door een geautoriseerde werkplaats laten
controleren.
Ook de gasdrukregelaar en de gasafvoerbuizen moeten worden gecon-
troleerd. De gasdrukregelaar moet na 10 jaar worden vervangen. De
eigenaar van het voertuig is verantwoordelijk voor het initiatief van de
maatregel.
Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat
explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Ramen en deuren openen en goed ventileren.
Bij een defect aan de gasinstallatie: Niet roken, geen open vuur en geen
elektrische apparaten (lichtschakelaar enz.) bedienen. Dichtheid gas-
voerende delen en leidingen niet met open vuur controleren.
Op inwendige aansluitstukken mogen alleen de daarvoor bestemde
apparaten aangesloten zijn. Een apparaat niet buiten het voertuig
gebruiken wanneer het op een inwendig aansluitstuk is aangesloten.
Voor ingebruikname van de kookplaat voor een toereikende ventilatie
zorgen. Raam of dakluik openen.
Gaskooktoestel of gasbakoven niet gebruiken voor verwarmingsdoel-
einden.
Als er meerdere gastoestellen voorhanden zijn, dan is voor ieder appa-
raat een gasafsluitkraan vereist. Wanneer gastoestellen niet worden
gebruikt, moet de betreffende gasafsluitkraan worden gesloten.
7
Gasinstallatie
109
7Gasinstallatie