Elektrische installatie
4 Elektrische installatie
4.1 Veiligheidsvoorschriften
Zie 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING!
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de conden-
satoren van de apparatuur opladen, zelfs wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout)
Wanneer u de motoruitgangskabels niet van elkaar
gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels
gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR DC-STROOM!
De frequentieomvormers kunnen een gelijkstroom
veroorzaken in de beschermende aardgeleider. Bij
gebruik van een reststroomapparaat of reststroom-
monitor (RCD/RCM) als extra beveiliging mag uitsluitend
een RCD of RCM van het B-type worden gebruikt.
Overstroombeveiliging
•
Aanvullende beschermende apparatuur zoals
kortsluitbeveiliging of thermische motorbevei-
liging tussen de frequentieomvormer en de
motor is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
•
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moeten ze door de installateur
worden geplaatst. Zie de maximale zekering-
grootte in 8.7 Zekeringen en circuitbreakers.
Kabeltype en nominale waarden
•
Alle kabels moeten voldoen aan de nationale en
lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
•
Aanbeveling voor voedingskabels: koperdraad dat
bestand is tegen temperaturen van minimaal
75 °C.
Zie 8.1 Elektrische gegevens en 8.5 Kabelspecificaties voor de
aanbevolen kabelgroottes en -typen.
VLT® AutomationDrive FC 301/302 Bedieningshandleiding
4.2 EMC-correcte installatie
Voor een EMC-correcte installatie moet u de instructies in
4.3 Aarding, 4.4 Bedradingsschema, 4.6 Motoraansluiting en
4.8 Stuurkabels volgen.
4.3 Aarding
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM!
De lekstromen zijn hoger dan 3,5 mA. Het is de verant-
woordelijkheid van de gebruiker of erkende elektrisch
installateur om te zorgen voor een correcte aarding van
de apparatuur. Een onjuiste aarding van de frequentie-
omvormer kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Voor elektrische veiligheid
•
•
•
•
•
•
Voor een EMC-correcte installatie
•
•
•
MG33AN10 – Rev. 2013-10-25
Zorg voor een correcte aarding van de frequen-
tieomvormer overeenkomstig de relevante
normen en richtlijnen.
Gebruik een afzonderlijke aarddraad voor het
ingangsvermogen, het motorvermogen en de
stuurkabels.
Aard een frequentieomvormer niet aan een
andere zoals in een ringnetwerk.
Houd de aarddraadverbindingen zo kort mogelijk.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfa-
brikant op.
Minimale kabeldoorsnede: 10 mm² (of 2 nominale
aarddraden die afzonderlijk zijn aangesloten).
Zorg voor elektrisch contact tussen de kabelaf-
scherming en de behuizing van de
frequentieomvormer met behulp van metalen
kabelwartels of de klemmen die op de
apparatuur aanwezig zijn (zie Afbeelding 4.5 en
Afbeelding 4.6).
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-
strand wire) om elektrische verstoringen te
beperken.
Gebruik geen pigtails.
4
4
11