Mechanische installatie
3.3 Montage
LET OP
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
3
3
lagere prestaties.
Koeling
•
Zorg voor vrije ruimte boven en onder de
eenheid in verband met luchtkoeling. Zie
Afbeelding 3.2 voor de vereiste vrije ruimte.
Afbeelding 3.2 Vrije ruimte boven en onder voor luchtkoeling
Behuizing
a [mm]
Tabel 3.2 Vereisten minimale vrije ruimte voor luchtkoeling
Hijsen
•
Om een veilige hijsmethode te bepalen, moet u
het gewicht van de eenheid controleren; zie
8.9 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen.
•
Verzeker u ervan dat het hijstoestel geschikt is
voor de taak.
•
Regel indien nodig een takel, kraan of
vorkheftruck met het juiste vermogen om de
eenheid te verplaatsen.
•
Maak bij het hijsen gebruik van de hijsogen op
de eenheid, indien aanwezig.
10
VLT® AutomationDrive FC 301/302 Bedieningshandleiding
a
a
A1-A5
B1-B4
C1, C3
100
200
200
Montage
1.
Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
gewicht van de eenheid kan dragen. De frequen-
tieomvormer is geschikt voor zij-aan-zij-installatie.
2.
Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
3.
Monteer de eenheid verticaal op een stevige,
vlakke ondergrond of op de optionele
achterwand.
4.
Maak bij wandmontage gebruik van de
sleufvormige bevestigingsgaten, indien aanwezig.
Montage met achterwand en rails
Afbeelding 3.3 Juiste montage met achterwand
LET OP
Gebruik van de achterwand is vereist bij montage op
rails.
C2, C4
225
MG33AN10 – Rev. 2013-10-25