CONTROLES EN BEDIENING NA OPSTARTEN
Controleren na het opstarten van de motor
Controleer volgende punten in het opwarmproces van de
motor.
Motorgeluid en uitlaatrookkleur -
•
Luister naar de motor en ga de oorzaak ervan na als
er abnormaal geluid hoorbaar is.
•
Controleer de toestand van de brandstofverbranding
door de kleur van de uitlaatrook te observeren. Nadat
de motor is opgewarmd en indien niet belast, moet de
kleur van de uitlaatrook kleurloos of lichtblauw zijn.
•
Zwarte of witte rook wijst op een onvolledige
verbranding.
Opmerking: Na het koud starten van de motor, kan
deze meer geluid maken en de kleur van de
uitlaatrook donkerder zijn dan als hij warm draait.
Deze toestand zal eens opgewarmd echter ophouden.
Lekkage in de systemen - Controleer volgende punten:
•
Lekkage van smeerolie - Controleer of de motor
olielekken vertoont en let vooral op het oliefilter en de
olieleidingverbindingen.
•
Brandstoflekkage
brandstofinspuitpomp, brandstofleidingen en het
brandstoffilter op lekkage.
•
Koelvloeistof
lekkage
slangaansluitingen van de radiator- en waterpomp
evenals de wateruitlaatkraan op het cilinderblok voor
lekkage.
•
Uitlaatrook of gaslekkage
Het koelvloeistofpeil controleren
Het koelvloeistofpeil kan dalen doordat alle gemengde
lucht in ca. 5 minuten na het starten van de motor wordt
uitgeblazen.
Stop de motor, neem de radiatordop weg en voeg
koelvloeistof toe.
WAARSCHUWING
Er kan hete stoom ontsnappen waardoor u verbrand
kunt raken als de radiatordop er af is als de motor
heet is. Bedek de radiatordop met een dikke doek en
draai de dop traag los om de druk af te laten om
vervolgens de dop weg te nemen.
-
Controleer
-
Controleer
BEDIENING EN ONDERHOUD VAN EEN NIEUWE
MOTOR.
Uw motor is voorzichtig getest en afgesteld in de fabriek,
maar verder inlopen is nodig. Vermijd hard gebruik van
de motor binnen de eerste 100 bedrijfsuren.
Gebruik de eenheid niet onder volle belasting tot de
motor is opgewarmd.
Laat de motor niet voor langere tijd onbelast werken om
het gevaar op inbranden van de cilinderboring te
minimaliseren.
Let tijdens gebruik op volgende punten om na te gaan of
de motor tekens van afwijkingen vertoont.
(1)
Motoroliedruk
gecontroleerd door een schakelaar die de motor zal
stoppen als de druk onder een bepaalde vooraf
ingestelde drukwaarde zakt.
(2) Koelvloeistoftemperatuur - De motorprestaties
zullen achteruitgaan als de motorolietemperatuur te
heet
of
koelvloeistoftemperatuur ligt tussen 75 en 85 ° C (167
en 185 ° F).
Oververhitting
de
Als u stoom ziet of hoort ontsnappen, of een andere
de
reden hebt om aan te nemen dat er sprake is van een
ernstige
oververhitting,
onmiddellijk.
Als de temperatuurmeter van de motorkoelvloeistof
(indien gemonteerd) oververhitting aangeeft, of als u
reden hebt om aan te nemen dat de motor oververhit,
volgende stappen uitvoeren:
Sluit de brandstofafnameklep om de belasting te
verlagen.
Laat de motor gedurende twee of drie minuten aan
normaal
stationair
motorkoelvloeistoftemperatuur niet begint te dalen, zet
de motor uit en ga als volgt verder:
57
G20, 30, 40 SIIIA Bedienings- en onderhoudshandboek
-
De
motoroliedruk
te
koud
is.
De
LET OP
stop
de
toerental
draaien.
wordt
normale
motor
dan
Als
de