134
RIJDEN
VOOR HET BEGIN VAN ELKE
RIT:
Voorwaarde
Voor het begin van elke rit:
Laadtoestand van de hoog-
voltaccu controleren.
Werking van het remsysteem
controleren.
Werking van de verlichting en
signaalinrichting controleren.
Bandenprofieldiepte controle-
ren (
168).
Bandenspanning controleren
(
167).
Veilige bevestiging van top-
case en bagage controleren.
BIJ ELK TIENDE
LAADPROCES
Voorwaarde
Bij elk tiende laadproces:
Remvoeringdikte voor contro-
leren (
162).
Remvoeringdikte achter con-
troleren (
Remvloeistofpeil voor- en
achterwielrem controleren
(
164).
163).
RIJGEREEDHEID INSCHAKE-
LEN
Pre-Ride-Check
Na het inschakelen van de be-
drijfsgereedheid voert het in-
strumentenpaneel een test
van de controle- en waarschu-
wingslampjes uit - de zoge-
naamde "Pre-Ride-Check". De
test wordt afgebroken wanneer
voor het einde de rijgereedheid
ingeschakeld wordt.
Fase 1
Alle controle- en waarschu-
wingslampjes worden inge-
schakeld.
Als het voertuig langere tijd
heeft stilgestaan, wordt bij het
starten van het systeem een
animatie weergegeven.
Fase 2
Het algemene waarschuwings-
lampje verandert van rood in
geel.
Fase 3
Na elkaar worden alle inge-
schakelde controle- en waar-
schuwingslampjes in omge-
keerde volgorde uitgeschakeld.
Het waarschuwingslampje sto-
ring aandrijfsysteem gaat pas
na 15 seconden uit.