3 - BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
11. Transmissieoliedruk
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de
transmissieoliedruk daalt tot onder de vooraf bepaalde
waarde.
Als het waarschuwingslampje gaat branden, zet u de
transmissie in de neutraalstand en schakelt u de motor
onmiddellijk uit. Controleer of het oliepeil juist is en vul
zo nodig bij. Als er olie lekt of als het oliepeil zeer laag
is, MAG U NIET MET DE MACHINE RIJDEN. Neem
contact op met uw dealer voor onderzoek en raadpleeg
de handleiding als het noodzakelijk is om de machine te
slepen.
12. Laag brandstofniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het brandstof-
peil laag is. Vul onmiddellijk de brandstoftank.
13. Waarschuwing
Het hoofdindicatielampje "Caution" (Voorzichtig) is een
niet-kritieke waarschuwing. Wanneer het hoofdindica-
tielampje "Caution" (Voorzichtig) brandt, wijzigt u de
bedieningsmethode, plant u een onderhoudsbeurt of,
indien de situatie blijft bestaan, neemt u contact op met
uw dealer. De tabel met niet-kritieke waarschuwingen
geeft een overzicht van de waarschuwingen die op het
instrumentenpaneel kunnen verschijnen, en de vereiste
corrigerende maatregelen.
3-32