HOOFDSTUK 4 – MACHINEBEDIENING
Afbeelding 4-4. Bedieningselementen voor sturen/rijden
Sturen
1. Trek de trekker (1) in aan de voorkant van de joystick.
4-6
2. Druk de duimschakelaar aan de bovenkant van de joy-
stick naar rechts (2) om naar rechts te rijden en naar
links (3) om naar links te rijden. Wanneer de knop wordt
losgelaten, keert de duimschakelaar terug naar het mid-
den en blijven de wielen in de eerder gekozen positie
staan. Als u de wielen weer recht wilt zetten, moeten de
schakelaar in de tegenovergestelde richting worden
gezet totdat de wielen in de middenpositie staan.
Reizen (rijden)
1. Wanneer alle bedieningshendels in de neutrale stand
staan, trekt u aan de trekker (1) aan de voorkant van de
joystick.
2.
Druk de joystick naar voren (4) (7 seconden nadat de
trekker is ingetrokken) om vooruit te rijden of druk de
joystick
snelheid van de beweging is proportioneel en wordt op
afstand bediend tijdens het rijden door de joystick.
3. Zet de joystick terug in de middenpositie (neutrale
positie) om te stoppen. Vervolgens laat u de trekker los.
WANNEER HET KANTEL INDICATORLAMPJE/ALARM
TERWIJL U MET DE MAST OMHOOG RIJDT, LAAT DE MAST DAN
VOLLEDIG ZAKKEN EN RIJD NAAR EEN VLAKKE, STEVIGE EN
HORIZONTALE ONDERGROND.
– Hoogwerker JLG–
naar achter (5) om achteruit te rijden. De
AANGAAT
31210114