PRINTER SETTINGS (printerinstell.)
2. FONT NUMBER
(fontnummer)
3. POINT SIZE
(lettertypegrootte)
4. PITCH (tekenafstand)
5. FORM LINES
(form. lijnen)
6. SYMBOL SET
(symbolenset)
7. CUSTOM PAPER
(aangepast pap.)
OFF (uit)
ON (aan)
1. UNIT OF
MEASURE
(maateenheid)
2. X DIMENSION
(X afmeting)
3. Y DIMENSION
(Y afmeting)
8. APPEND CR TO LF
(CR toevoegen bij LF)
Hiermee stelt u het standaardlettertype voor de
printerfunctie in met behulp van de corresponderende
lettertypenummers. (0-120)
Hiermee geeft u de lettertypegrootte op voor het
standaardlettertype. Dit item wordt weergegeven als
het nummer in <FONT NUMBER> (fontnummer) een
proportioneel lettertype is. (4.00–999.75)
Hiermee geeft u de tekenafstand voor het
standaardlettertype op. Dit item wordt weergegeven
als het nummer in <FONT NUMBER> (fontnummer)
een niet-proportioneel lettertype is. (0.44–99.99)
Hiermee stelt u het aantal regels in dat op een pagina wordt
afgedrukt. (5-128)
Hiermee selecteert u de symbolenset die het meest
geschikt is voor de hostcomputer.
Hiermee stelt u in of u een aangepast papierformaat wilt
gebruiken.
Als deze instelling is uitgeschakeld, kunt u geen aangepast
papierformaat opgeven.
Als deze instelling is ingeschakeld, kunt u een aangepast
papierformaat opgeven.
Hiermee selecteert u de maateenheid voor een aangepast
papierformaat.
– MILLIMETERS
– INCHES (inch)
Hiermee geeft u het horizontale formaat van het aangepaste
papier op.
(127–356 mm (05.00–14.00 inch))
Hiermee geeft u het verticale formaat van het aangepaste
papier op.
(76–216 mm (03.00–08.50 inch))
Hiermee stelt u in of u een wagenterugloop (CR) wilt
toevoegen nadat het apparaat een LF-karakter (LF)
heeft ontvangen.
14-30