Ventilatoren controleren
Alle ventilatoren moeten tijdens de inspectie-
en onderhoudswerkzaamheden op een goede
werking worden gecontroleerd. De werking
van de ventilatoren kan op drie manieren
gecontroleerd worden.
Controlemethode 1:
Schakel de contactschakelaar uit.
Verwijder zekering F4.
Schakel het contact in.
Alle ventilatoren moeten met maximaal
toerental draaien.
OPMERKING
Na de controle moet, bij uitgeschakelde
contactschakelaar, de stuurstroomzekering
F4 worden teruggeplaatst omdat de machine
anders niet kan worden gestart.
Controlemethode 2:
Schakel het contact in.
Trek de parkeerrem aan.
Trap het rijpedaal helemaal in.
Omdat er bij geblokkeerde rijmotoren een
gereduceerde maximumstroom door de mo-
toren vloeit, worden de vermogensmodules
opgewarmd. Na ca. twee minuten worden alle
ventilatoren ingeschakeld, waarbij het toeren-
tal oploopt naarmate de temperatuur stijgt.
Controlemethode 3:
Controleer de werking van de ventilatoren met
behulp van diagnosesoftware (Pathfinder).
OPMERKING
Defecte ventilatoren of ventilatoren met storin-
gen moeten onmiddellijk worden vervangen.
Neem contact op met uw servicepartner.
Bedieningshandleiding – 386 801 1509 NL – 05/2014
Onderhoud
Elektrische installatie / elektronica
F4
5
e3861453
191