Verlichting
OPMERKING
De configuratie van de diverse schakelaars op
de dakconsole kan per uitvoering verschillen.
Let op de schakelaarsymbolen.
Interieurverlichting inschakelen
Bedien de tuimelschakelaar (1).
Zijlampen, dimlichten en kentekenplaat-
verlichting inschakelen
OPMERKING
De zijlampen, dimlichten en richtingaanwij-
zers zijn in de koplampen geïntegreerd.
Zet de tuimelschakelaar (2) in de middelste
stand (stand 1).
De zijlampen en kentekenplaatverlichting zijn
ingeschakeld.
Druk de tuimelschakelaar (2) in de eind-
stand (stand 2).
De dimlichten, zijlampen en kentekenplaat-
verlichting zijn ingeschakeld.
Werklampen vóór inschakelen
Bedien de tuimelschakelaar (3).
De onderste werklampen vóór zijn ingescha-
keld.
Bedien de tuimelschakelaar (4).
De bovenste werklampen vóór zijn ingescha-
keld.
Bedien de tuimelschakelaar (5).
De bovenste werklampen vóór aan de dwars-
balk zijn ingeschakeld.
Bedieningshandleiding – 386 801 1509 NL – 05/2014
Speciale uitrusting
1
2
3
4
5
4
Gebruik
6
e3861337
103