Ableton Live (MCU)
7 7.3 Transportcontroles
7.2.2 Functies voor het bewerken van knoppen selecteren
7.3
Transportcontroles
Het selecteren van een track biedt verschillende krachtige bewerkingsfuncties.
Elke functie is afhankelijk van welke fadermodus actief is.
Track-modus
• Pan. Terwijl de Track-modus actief is, regelt de Pan/Parameter-encoder de panpositie voor die track.
Plug-ins bewerken
• Apparaat. Wanneer de modus Plug-ins bewerken actief is, worden de apparaten voor het
geselecteerde kanaal weergegeven. Zie paragraaf 7.6.1 voor meer informatie.
Verzendt
• Verzendt. Wanneer de Sends-modus actief is, worden de aux sends
voor het geselecteerde kanaal weergegeven.
1
2
3
1. Stop. Stopt het afspelen. Druk twee keer om terug te keren naar nul.
2. Lus. Schakelt Looping in/uit.
3. Afspelen / pauzeren. Start het afspelen op de huidige afspeelcursorpositie.
Druk nogmaals om het afspelen te hervatten op de vorige afspeelpositie.
4. Terugspoelen. Houd ingedrukt om de cursor achteruit door de tijdlijn te verplaatsen.
Druk tegelijkertijd op de knoppen Terugspoelen en Snel vooruitspoelen om terug te keren naar nul.
5. Snel vooruitspoelen. Houd ingedrukt om de cursor vooruit door de tijdlijn te verplaatsen.
6. Opnemen. Start de opname op de huidige afspeelcursorpositie
voor tracks die geschikt zijn voor opnemen.
FaderPort® meerkanaals productiecontrollers
4
5
6
Gebruikershandleiding
54