Studio Eén
2 2.6 Automatiseringsbesturingen
2.6
Automatiseringscontroles
2.6.1 Gebruikersfuncties
Fader-modi
2.7
1
2
3
4
1
6
1. Vergrendelen / Opslaan. Schakelt Latch Automation in op het momenteel geselecteerde nummer of de plug-in.
Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Latch-knoppen om uw sessie op te slaan.
2. Bijsnijden/opnieuw uitvoeren. Op het moment van publicatie is Trim Automation
niet beschikbaar in Studio One. Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Trim-
knoppen om de laatste actie opnieuw uit te voeren.
3. Uit / Ongedaan maken. Schakelt automatisering uit op de momenteel geselecteerde track of plug-in.
Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Off-knoppen om de laatste actie ongedaan te maken.
4. Lezen / Gebruiker 3. Schakelt leesautomatisering in op het momenteel geselecteerde nummer
of plug-in. Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Read-knoppen om de Gebruiker 3-functie in te
schakelen. Zie paragraaf 2.5.1 voor meer informatie.
5. Write / User 2. Schakelt schrijfautomatisering in op het momenteel geselecteerde nummer
of plug-in. Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Write-knoppen om de Gebruiker 2-functie in te
schakelen. Zie paragraaf 2.5.1 voor meer informatie.
6. Aanraking / Gebruiker 1. Schakelt Aanraakautomatisering in op momenteel geselecteerd
track of plug-in. Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Touch-knoppen om de Gebruiker 1-functie
in te schakelen. Zie paragraaf 2.5.1 voor meer informatie.
Standaard zijn de drie gebruikersfuncties als volgt ingesteld:
• Gebruiker 1. Automatisering tonen/verbergen
• Gebruiker 2. Uitlijnen op raster
• Gebruiker 3. Autoscroll aan/uit
Gebruikersknoppen kunnen opnieuw worden toegewezen vanuit het Control Link-venster. Zie paragraaf 2.8.2.
De faders op de FaderPort kunnen worden gebruikt om niveaus in te stellen, plug-
inparameters te besturen, verzendniveaus in te stellen en voor elke track te pannen.
1. Volg. Wanneer de Track-modus actief is, zullen de gemotoriseerde faders de kanaalniveaus weergeven en
regelen. Als u op de Track-knop drukt, wordt de meting op de krabbelstrookweergave in- en uitgeschakeld.
Druk tegelijkertijd op Shift en Track om de tijdcode op de krabbelstroken weer te geven. Terwijl Timecode
actief is, regelen de faders nog steeds het niveau.
2. Plug-ins bewerken. Als de Edit Plug-ins-modus actief is, besturen de gemotoriseerde faders de
parameterinstellingen. De krabbelstrook geeft de parameter weer die elke fader regelt. Zie
paragraaf 2.7.1 voor meer informatie.
3. Verzendt. Wanneer de Sends-modus actief is, besturen de gemotoriseerde faders de
verzendniveaus voor het geselecteerde kanaal. Zie paragraaf 2.7.2 voor meer informatie.
4. Pannen. Wanneer de panmodus actief is, zullen de gemotoriseerde faders de kanaalpan weergeven en
regelen. De Pan/Param-knop links van de krabbelstroken regelt de panning voor het momenteel
geselecteerde kanaal. Als u op Shift drukt met Pan, wordt de ingangsversterkingsmodus
ingeschakeld. Zie paragraaf 2.7.4 voor meer informatie.
Opmerking: De PreSonus FaderPort 8 en FaderPort 16 bieden nu volledige ondersteuning van de extra
panmodi die zijn toegevoegd met Studio One 6.1.
FaderPort® meerkanaals productiecontrollers
2
3
5
4
Gebruikershandleiding
11