4 Logica (MCU)
4.5 Automatiseringsbesturingen
4.5
Automatiseringscontroles
4.6
Fader-modi
1
2
3
4
1
6
1. Vergrendelen / Opslaan. Schakelt Latch Automation in op het momenteel geselecteerde nummer.
Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Latch-knoppen om uw sessie op te slaan.
Druk op de knoppen Shift, Macro en Latch om het menu Opslaan als te openen.
2. Bijsnijden/opnieuw uitvoeren. Schakelt tussen trimmen wanneer de Latch- of Touch-modi actief
zijn. Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Trim-knoppen om de laatste actie opnieuw uit te voeren.
3. Ongedaan maken. Druk tegelijkertijd op de SHIFT- en Off-knoppen
maak de laatste actie ongedaan. Druk op de knoppen Shift, Macro en Uit om het
venster Geschiedenis ongedaan maken in Logic te openen.
4. Lezen. Schakelt leesautomatisering in op het momenteel geselecteerde nummer. Druk nogmaals
om de automatisering op het momenteel geselecteerde nummer uit te schakelen.
5. Schrijf. Schakelt schrijfautomatisering in op het momenteel geselecteerde nummer. Druk
tegelijkertijd op Shift en Write om Annuleren in een contextmenu te selecteren.
6. Raak aan. Schakelt Touch Automation in op het momenteel geselecteerde nummer/ Druk op Shift
en raak tegelijkertijd aan om Enter te selecteren in een contextueel menu.
Tip voor hoofdgebruikers: Om de automatiseringsmodus voor alle kanalen te wijzigen, houdt u de Macro-
knop ingedrukt terwijl u de gewenste automatiseringsmodus activeert.
De faders op de FaderPort kunnen worden gebruikt om niveaus in te stellen, plug-
inparameters te besturen, verzendniveaus in te stellen en voor elk kanaal te pannen.
1. Volg. Wanneer de Track-modus actief is, zullen de gemotoriseerde faders de kanaalniveaus
weergeven en regelen. Druk tegelijkertijd op Shift en Track om de tijdcode op de
krabbelstroken weer te geven. Zie paragraaf 4.6.2 voor meer informatie.
2. Plug-ins bewerken. Als de Edit Plug-ins-modus actief is, besturen de gemotoriseerde faders
de plug-in-parameterinstellingen. De krabbelstrook geeft de parameter weer die elke fader
regelt. Zie paragraaf 4.6.1 voor meer informatie.
3. Verzendt. Als de Sends-modus actief is, besturen de gemotoriseerde faders de
verzendparameters. Zie paragraaf 4.6.3 voor meer informatie.
4. Pannen. Als de Pan-modus actief is, geven de gemotoriseerde faders en weer
controle kanaal pan. Wanneer deze niet actief is, regelt de Pan/Param-knop links van de
krabbelstroken de panning voor het momenteel geselecteerde kanaal.
Druk op de linker Shift-knop met de Pan-knop om de Swap-modus te activeren. Terwijl de Swap-
modus actief is, wordt het volume voor de geselecteerde track geregeld door de Pan/Param-
knop en wordt Panning bestuurd door de fader.
Houd de Link-knop ingedrukt met Pan om de Zero-modus te activeren. In deze modus
worden alle faders ingesteld op oneindig en bewegen ze niet. Dit is handig in situaties
waarin de FaderPort zich dicht bij microfoons bevindt en u het mechanische geluid van de
bewegende faders niet wilt opvangen.
FaderPort® meerkanaals productiecontrollers
2
3
5
4
Gebruikershandleiding
32