Instellingen
De grondbewerkingsmachine steunt tijdens de
werkzaamheden op de wals. Hierdoor blijft de
werkdiepte exact hetzelfde.
Voor het instellen van de werkdiepte:
1. Breng het grondbewerkingswerktuig met
behulp van de driepuntshydraulica van de
tractor slechts iets omhoog, tot de
draagarmen (Afb. 25/3) op de steun voor de
naloopwals liggen en de openingen van de
afstelprofielen (Afb. 25/2) voor de diepte-
instelpennen (Afb. 25/1) vrijgeven.
2. Beveilig de tractor en de machine tegen
onbedoeld starten en wegrollen.
3. Verwijder de lunspen (Afb. 25/4).
4. Steek de diepte-instelpen in de betreffende
opening van het diepteprofiel.
5. Borg de diepte-instelpen met behulp van de
lunspen.
De afbeelding toont de juiste manier waarop
de diepte-instelpen bij het instellen van de
zaaigoedaflegdiepte dient te worden
vastgepakt.
De diepte-instelpennen zijn voorzien van een
vierkant met verschillende afstanden.
Hierdoor kan door het draaien van de diepte-
instelpen een fijnafstelling worden gerealiseerd.
Let op dat de diepte-instelpennen bij alle
draagarmen
•
in dezelfde opening zijn gestoken,
•
met dezelfde zijde contact maken.
64
Afb. 25
•
Hoe hoger de diepte-instelpennen in de afstelprofielen worden
gestoken, des te groter wordt de werkdiepte.
•
Wordt de werkdiepte gewijzigd, dan dient te worden
gecontroleerd of ook de zijdelingse geleidingsplaten aan de
nieuwe werkdiepte moeten worden aangepast.
KE BAG0011.4 08.08