SA 07.2 – SA 16.2/SAR 07.2 – SAR 16.2 Meld- en stuureenheid: elektronisch (MWG)
AC 01.2 Non-Intrusive Profibus DP
12.3.2.2. Zekeringen F3/F4 controleren/vervangen
Zekeringen controleren
12.3.3.
Motorbeveiliging (thermische bewaking)
1.
Inbusboutjes [1] losdraaien en deksel [2] op de achterzijde van de
besturingseenheid voor de aandrijving openen.
Afbeelding 80:
2.
Op de printplaat van de voedingsadapter bevinden zich meetpunten
(soldeerpins) waarmee een weerstandsmeting (doorgangscontrole) kan worden
uitgevoerd:
Tabel 38:
Controle van
F3
F4
3.
Ga als volgt te werk om defecte zekeringen te vervangen: boutjes van de
printplaat van de voedingsadapter [3] losdraaien en deze voorzichtig eruit
trekken. (De zekeringen bevinden zich op de ingerichte zijde van de printplaat
van de voedingsadapter).
Beschadiging van kabels door inklemmen!
Functiestoringen mogelijk.
Voedingsadapter voorzichtig inbouwen teneinde geen kabels in te klemmen.
Ter bescherming tegen oververhitting en ontoelaatbaar hoge oppervlaktetemperaturen
van de aandrijving zijn in de motorwikkelingen PTC-weerstanden of thermoknopen
geïntegreerd. De motorbeveiliging wordt aangesproken zodra de maximaal toegestane
temperatuur van de wikkelingen is bereikt.
De aandrijving wordt gestopt en de volgende foutmeldingen verschijnen:
LED 3 (motorbeveiliging in werking gesteld) op de lokale bedieningseenheid
brandt.
De statusweergave S0007 resp. S0011 Uitval toont een fout.
Onder Details wordt de fout Thermische fout weergegeven.
Voordat de aandrijving weer kan worden geactiveerd moet de motor afkoelen.
Daarna volgt, al naar gelang van de parameterinstelling (handelwijze na in werking
gestelde motorbeveiliging), ofwel een automatische reset van de foutmelding of de
foutmelding moet worden bevestigd.
Deze bevestiging kan worden uitgevoerd:
in de keuzeschakelaarstand Local control (LOKAAL) via de drukknop RESET.
in de stand van de keuzeschakelaar Remote control (AFSTAND) met het
Reset-commando via de veldbus.
Proof-test motorbeveiliging
De goede werking van de motorbeveiliging kan worden gecontroleerd.
Verhelpen van storingen
meetpunten
MTP5 – MTP6
MTP7 – MTP8
81