Elektrische installatie
5.5 De motor aansluiten
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Door geïnduceerde spanning vanuit motoruitgangskabels die bij elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren
van de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout). Wanneer u
de motorkabels niet van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
•
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op. Zie hoofdstuk 10.5 Kabelspecificaties
voor de maximale draaddiktes.
•
Volg de bedradingsvereisten van de motorfabrikant op.
•
Onderaan eenheden van het type IP 21 (NEMA 1/12) en hoger zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen
aangebracht voor het aansluiten van de motorkabels.
•
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat (voor bv. Dahlandermotor of sleepringmotor) aan tussen de
frequentieregelaar en de motor.
Procedure
1.
Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.
Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om een mechanische bevestiging en elektrisch contact tussen de
kabelafscherming en aarde te verkrijgen.
3.
Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde aardklem volgens de aardingsinstructies in hoofdstuk 5.4 Aansluiten
op aarde. Zie Afbeelding 5.4.
4.
Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U), 97 (V) en 98 (W). Zie Afbeelding 5.4.
Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 10.8.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
5.
MG34U510
Bedieningshandleiding
Danfoss A/S © 09/2018 Alle rechten voorbehouden.
5
5
31