Functieomschrijving
5.3 Functies
14
„Contact" : Deze bedrijfsmodus biedt de mogelijkheid met
Bedrijfsmodus
kleine reductie- resp. overbrengingsfactoren fijninstellingen uit te voeren.
De dosering kan worden geactiveerd door een puls via de bus "Externe
aansturing", via een contact of via een halfgeleider-schakelelement. Met
de optie "puls control" kunt u via de besturingseenheid een doseerhoe‐
veelheid (batch) of een aantal slagen (reductie-overbrengingsfactor resp.
overbrengingsfactor 0,01 t/m 99,99) voorselecteren.
„Batch" : In deze bedrijfsmodus heeft u de mogelijkheid om
Bedrijfsmodus
met grote overbrengingsfactoren (tot 65535) te werken. De dosering kan
worden geactiveerd door op de toets
de bus "Externe aansturing", via een contact of via een halfgeleider-scha‐
kelelement. Het doseervolume (charge) of het aantal slagen via de bestu‐
ringseenheid kan worden voorgeselecteerd.
„BUS" : (identcode, besturingsvariant: CANopen of PRO‐
Bedrijfsmodus
FIBUS
). In deze bedrijfsmodus heeft u de mogelijkheid om de pomp via
®
BUS te besturen - zie de "Aanvullende handleiding voor ProMinent
gamma/L en ProMinent Sigma uitvoeringen met PROFIBUS
U kunt de volgende functies via het SET-menu selecteren:
Functie "Kalibreren": (identcode, slaglengte-instelling: handmatig+ kali‐
bratie): De pomp kan in alle bedrijfsmodi ook in gekalibreerde toestand
worden gebruikt. Op de betreffende basisweergaven kan dan rechtstreeks
het doseervolume of de doseercapaciteit worden weergeven. De kalibratie
blijft binnen het slagfrequentiebereik tussen 0-180 slagen/minuut gehand‐
haafd. De kalibratie blijft eveneens gehandhaafd bij een wijziging van de
ingestelde slaglengte met maximaal ±10% schaaldelen.
Functie "Hulpfrequentie": Hiermee kunt u een in het
instelbare slagfrequentie inschakelen die via de bus "Externe aansturing"
kan worden geschakeld. Deze hulpfrequentie heeft voorrang op de slag‐
frequentie-instellingen van de bedrijfsmodi.
Functie "Flow": Stopt de pomp bij een te laag debiet, als een doseerbewa‐
king is aangesloten. U kunt het aantal foute slagen, vanaf waar de pomp
uitgeschakeld moet worden, instellen in het
De volgende functies zijn standaard beschikbaar:
Functie "Niveauschakelaar": Informatie over het vulniveau in de doseer‐
tank wordt aan de pompbesturing gemeld. Hiervoor moet een tweetraps
niveauschakelaar zijn geïnstalleerd, deze wordt op de stekkeraansluiting
"Niveauschakelaar" aangesloten.
Functie "Pauze": De pomp kan via de stekkeraansluiting "Externe aanstu‐
ring" op afstand worden gestopt. De functie "Pauze" werkt alleen via de
stekkeraansluiting "Externe aansturing".
De volgende functies kunnen via drukken op een toets worden ingescha‐
keld:
[P] te drukken of door een puls via
".
®
„SET" -menu vast
„SET" -menu.