216
Rijden en bediening
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels mogelijk niet zichtbaar
zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik
van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.
9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plicht
om zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode
hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzers.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dodehoekzone een voertuig
detecteert, licht er zowel bij auto's die
worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzers gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
Het dodehoeksysteem werkt bij snel‐
heden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij
snelheden hoger dan 140 km/u wordt
het systeem inactief, aangegeven
door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als vervolgens een auto wordt
waargenomen in de dode hoek,
worden de waarschuwingssymbolen
B zoals gewoonlijk verlicht aan de
desbetreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐
tiveren op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 129.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.