● De elektronische stabiliteitsrege‐
ling is gedeactiveerd of werkt.
● Er ongeveer 1 minuut lang geen
ander verkeer of object langs de
weg wordt gedetecteerd. In het
gegeven geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melding
maken van verontreiniging.
● De actieve noodrem in werking
treedt.
● Er op steile helling wordt gere‐
den.
● De radarsensor bedekt is met
een laagje ijs of water.
● Er een storing wordt geconsta‐
teerd in de radar, camera, motor
of het remsysteem.
● De remmen moeten afkoelen.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruisecontrol met volledig
snelheidsbereik) wanneer:
● De op- of aflopende helling is
steiler dan 20%.
● De elektrische parkeerrem wordt
ingeschakeld.
● Het systeem de auto langer dan
5 minuten staande houdt.
● De auto stopt, de veiligheidsgor‐
del van de bestuurder is losge‐
daan en het bestuurdersportier is
geopend.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
wordt gedeactiveerd, verandert
controlelampje C van groen in wit en
verschijnt er een pop-upbericht op het
Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
Bij het Midlevel-display verschijnt de
opgeslagen snelheid tussen haakjes
op het Driver Information Center
wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd maar niet wordt uitgescha‐
keld.
Rijden en bediening
Bij het Uplevel-display verandert het
symbool van de adaptieve cruisecon‐
trol C van groen in wit wanneer het
systeem wordt gedeactiveerd maar
niet wordt uitgeschakeld.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder onmiddellijk de
controle over het remmen en gas
geven overnemen.
Systeem uitschakelen
Druk op v om de adaptieve cruise‐
control uit te schakelen. Controle‐
lampje C op het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve crui‐
secontrol uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
197