Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 144.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Led-koplampen 3 144.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Grootlichtassistentie
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. De grootlicht‐
assistentie blijft geactiveerd en scha‐
kelt het groot licht automatisch in en
uit. De laatste instelling van de groot‐
lichtassistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐
schakeld.
Verlichting
Het systeem schakelt automatisch
naar dimlicht wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● Het mistig is of sneeuwt.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Auto's zonder led-
matrixkoplampen
Het groot licht wordt automatisch
ingeschakeld bij een snelheid boven
40 km/u. Het groot licht wordt uitge‐
schakeld bij een snelheid onder
20 km/u, maar de grootlichtassisten‐
tie blijft geactiveerd.
Auto's met led-matrixkoplampen
Met deze functie kan het groot licht bij
ritten in het donker als hoofdverlich‐
ting werken.
141