8-4. Probleemoplossing
Probleem
Geen lasuitgangsspanning; apparaat
volledig inactief.
Geen lasuitgang; meterweergave is aan
zonder foutweergave.
Onregelmatige of fout lasuitgang zonder
foutweergave.
Er komt geen elektrodedraad uit.
De toevoer van draad is onregelmatig.
Er komt draad uit, zodra de stroom wordt
ingeschakeld.
De draadstomp aan het lage uiteinde
gebruikt een constante stroombron.
Er stroomt geen gas of het gas blijft
doorstromen; de draadtoevoer loopt
door.
Draad brandt terug tot de contacttip van
het pistool als de negatieve elektrode
wordt gebruikt (rechte polariteit).
Zet de werkschakelaar op Aan (zie hoofdstuk 4-11).
Controleer de netzekering(en) en vervang ze indien noodzakelijk; of reset de automatische zekering
(zie hoofdstuk 4-11).
Controleer of de voeding goed is aangesloten (zie hoofdstuk 4-11).
Kijk of het indicatorlampje van de contactor brandt als de contactorlijn blijkt te zijn ingeschakeld.
Gebruik een laskabel van de juiste dikte en type (zie hoofdstuk 4-2).
Reinig alle laskoppelingen en draai ze vast.
Controleer de aanvullende beschermer CB1 en start deze opnieuw op, indien nodig.
Controleer alle motorkabelaansluitingen.
Stel de naafspanning opnieuw af.
Stel de druk van de aandrijfrol opnieuw af.
Reinig of vervang een vuile of versleten aandrijfrol.
Verwijder lasspatten rond de opening waar de draad uitkomt.
Vervang de contacttip of liner. Zie de handleiding bij het pistool.
Controleer alle motorkabelaansluitingen.
Controleer de pistoolschakelaar. Zie de handleiding bij het pistool.
Verhoog de instelling voor de uitgaande stroom van de voedingsbron.
Controleer de aansluiting van de spanningsdetectiekabel, reinig deze en aandraaien, indien nodig.
Controleer het gasventiel en de gasontspanner.
Zorg dat de spanningsdetectiekabel op de werkkabel is aangesloten.
Oplossing
OM-277115 Pagina 47