Probleem
Zwervende,
opgejaagde
onregelmatige boog.
Lasdraad brandt terug tot de contacttip
bij het begin van de las.
Lasdraad brandt terug tot de contacttip
tijdens lassen.
Lasdraad brandt terug tot de contacttip
bij het einde van de las.
OM-277115 Pagina 34
Waarschijnlijke oorzaak
Verstopping van afwikkelaar of trommeladapter.
or
Vuile of versleten pistoolliner of ingangskabel.
Scherp gebogen of geknikte pistoolkabel of liner.
Losgeraakte of versleten contacttip.
Verkeerd formaat contacttip.
Oververhit pistool.
Losgeraakte voedingskabels of andere elektrische
aansluitingen.
Verkeerde pistool− of toortshoek.
Te veel of te weinig gasstroom.
Vocht in beschermgas.
Fout gas voor draadtype of overdrachtsmodus.
Foute programmaselectie voor pulslas.
Foute
of
onstabiele
analoogopdracht
robotcontroller .
Pistool of uitgangskabel lekt.
Foute afstand van het mondstuk naar werkstuk.
Stroomdetectiekabels open of kortgesloten.
Hoog frequentiegeluid in het werkgebied.
Blaaswerking van de boog.
Toerenteller aandrijfmotor of motorkabel open of
kortgesloten.
Verkeerd formaat aandrijfrollen.
Te veel of te weinig druk op de aandrijfrol.
Verstopping in draadaanvoersysteem.
Versleten aandrijfrollen.
Verkeerd formaat aandrijfrollen.
Foute startparameters.
Versleten contacttip.
Verkeerd formaat of type contacttip.
Niet voldoende bewapening in lasdraad.
Verstopping in draadaanvoersystem.
Versleten aandrijfrollen.
Verkeerd formaat aandrijfrollen.
Te veel of te weinig druk op de aandrijfrol.
Versleten contacttip.
Verkeerd formaat of type contacttip.
Niet voldoende bewapening in lasdraad.
De lasstroombronuitgang schakelt niet uit.
Draadterugbrandinstelling te hoog of te lang.
Oplossing
Vervang de afwikkelaar of repareer het defect.
Verwijder de pistoolliner of ingangskabel en maak
deze schoon of vervang deze.
Maak de pistoolkabel recht en/of vervang de liner.
Bevestig de contacttip of vervang deze.
Vervang deze door het juiste formaat en type
contacttip.
Gebruik een pistool met de juiste stroomsterkte.
Maak de aansluitingen of kabels vast, repareer of
vervang deze en controleer ook alle rotatieve
aansluitingen of borsteltypen.
Stel de juiste pistoolhoek in.
Pas de gasstroom aan.
Vervang de gascilinder of aanvoer.
Gebruik correct beschermgas.
Zorg voor de juiste programmaselectie.
van
Controleer het signaal van de robotcontroller (als
hulp voor de probleemoplossing, ga naar de
stroombronbesturing
voor
draadsnelheid).
Repareer de beschadigde onderdelen of vervang
deze.
Stel de juiste afstand in [3/8 in. tot 5/8 in. (9,5 tot
15,9 mm) voor korte boog, 5/8 in. tot 1 in. (15,9 tot
25,4 mm) voor pulslas, en 3/4 in. tot 1-1/4 in. (19,1
tot 31,8 mm) voor straallas].
Repareer of vervang de kabels van de
spanningsdetectie.
Zorg voor de correcte aardingsmethoden als TIG of
plasma−apparatuur in de zone wordt gebruikt.
Zie hoofdstuk 5-7.
Controleer de toerenteller van de aandrijfmotor en
kabels, en repareer of vervang deze.
Vervang de aandrijfrollen met het juiste formaat.
Stel de druk van de aandrijfrol af.
Controleer de ingangskabel, pistoolliner en
draadgeleiders.
Vervang de aandrijfrollen.
Vervang de aandrijfrollen met het juiste formaat.
Stel de startparameters in.
Vervang de contacttip.
Vervang deze door het juiste formaat en type
contacttip.
Voeg een draadstrekinrichting toe om de draad te
bewapenen.
Controleer de ingangskabel, pistoolliner en
draadgeleiders.
Vervang de aandrijfrollen.
Vervang de aandrijfrollen met het juiste formaat.
Stel de druk van de aandrijfrol af.
Vervang de contacttip.
Vervang deze door het juiste formaat en type
contacttip.
Voeg een draadstrekinrichting toe om de draad te
bewapenen.
Zorg dat alle schakelaars in de correcte positie
staan, vervang de stroombron, indien nodig.
Stel de draadterugbrandinstelling af of schakel
deze volledig uit.
spanning
en