Inhoudsopgave Pagina Inleiding ................................4 Beoogd gebruik ..............................4 Productbeschrijving .............................5 Leveringsomvang ..............................5 Symboolverklaringen ............................6 Veiligheidsvoorschriften ............................6 Algemeen ..............................6 Bediening ..............................7 Veiligheidsvoorschriften LiPo accu‘s ........................8 LiPo-accu opladen ...............................9 Bedieningselementen van de zender ........................10 10. Ingebruikname van de zender ........................... 11 10.1 Inschakelen van de zender ........................11 10.2 Controleren en instellen van de digitale trimming ...................
Pagina 3
Pagina 15. Instellingen in het hoofdmenu ..........................23 15.1 Instellingen in het hoofdmenu .........................23 15.2 Functie „Reverse“ ...........................24 15.3 Functie „End points“ ..........................25 15.4 Functie „Subtrims“...........................26 15.5 Functie „Steering exponential“ ........................27 15.6 Functie „Steering speed“.........................27 15.7 Functie „Steering mix“ ..........................28 15.8 Functie „Throttle neutral“.........................29 15.9 Functie „Throttle exponential“...
Inleiding Zeer geëerde heer, mevrouw, hartelijk dank voor de aankoop van dit product. Dit product voldoet aan de geldende nationale en Europese eisen. Om deze toestand te behouden en een veilige werking te garanderen, moet u zich als gebruiker deze instructies volgen! Deze handleiding behoort bij dit product. Ze bevat belangrijke aanwijzingen voor het ingebruiknemen en behoud. Let u hier op, ook als u dit product aan derden doorgeeft. Bewaar deze instructies voor toekomstig gebruik! Alle opgenomen bedrijfsnamen en productenbenamingen zijn handelsmerken van hun respectieve eigenaars. Alle rechten voorbehouden.
Productbeschrijving Met de 4-kanaals afstandsbediening bezit u een radiografische afstandsbediening, die ideaal geschikt is voor modelauto’s en modelboten. Via de beide proportionele besturingskanalen zijn de de aandrijvings- en stuurfuncties onafhankelijk van elkaar op afstand bedienbaar. Daarnaast zijn er nog twee andere schakelkanalen ter beschikking, waarmee u speciale functies of handmatige transmissie kunt bedienen.
Symboolverklaringen Het symbool met een uitroepteken wijst op bijzondere gevaren bij de hantering, de werking of bediening. Het „pijl“-symbool staat voor speciale tips en bedieningsvoorschriften. Veiligheidsvoorschriften Bij schades die worden veroorzaakt door het niet naleven van deze bedieningshandleiding vervalt de vrijwaring/garantie. Voor gevolgschade zijn wij niet aansprakelijk! Voor materiële schade of persoonlijk letsel, veroorzaakt door ondeskundig gebruik of het niet opvol- gen van de veiligheidsvoorschriften, aanvaarden wij geen aansprakelijkheid! In dergelijke gevallen vervalt de vrijwaring/garantie.
• Controleer voor ieder gebruik de betrouwbaarheid van uw model en de afstandsbediening. Let daarbij op zichtbare schade, zoals bijv. defecte stekkerverbindingen of beschadigde kabels. Alle bewegende delen moeten goed func- tioneren, maar mogen geen speling in de lagering vertonen. • Wanneer u vragen hebt die niet met behulp van de bedieningshandleiding beantwoord kunnen worden, neem dan contact met ons of een andere vakman op (contactinformatie, zie hoofdstuk 1). De bediening en het gebruik van radiografisch bestuurde modellen moeten worden geleerd! Wanneer u nog nooit een model op afstand bestuurd hebt, begin dan heel voorzichtig en maak u met de reacties van het model op de opdrachten van de afstandsbediening vertrouwd. Heb geduld! 6.2 Bediening • Als u niet beschikt over voldoende kennis over de omgang met afstandbestuurde modellen, neem dan contact op...
Veiligheidsvoorschriften LiPo accu‘s • De LiPo-accu (Lithium-Polymer-accu) hoort niet in kinderhanden. • De LiPo-accu mag nooit kortgesloten, gedemonteerd of in het vuur geworpen worden. Er bestaat explosiegevaar! • Laad de LiPo-accu alleen in de zender op, gebruik nooit een ander oplaadapparaat. • Gebruik de zender uitsluitend alleen met de meegeleverde LiPo-accu. • Wanneer de LiPo-accu tijdens het laden vervormt, breek het opladen meteen af . • De LiPo-accu mag niet overladen worden. Breek het laden meteen af wanneer deze tijdens het laden te heet wordt. De temperatuur van de LiPo-accu mag tijdens het laden niet hoger zijn dan +60 °C. • Defecte of verkeerd opgeladen LiPo-accu’s kunnen in brand schieten. Doof ingeval van een brand het vuur alleen met een chemische brandblusser, nooit met water omdat dit brandbevorderend werkt. • Laad de LiPo-accu nooit onbeheerd op. • Zet de zender voor het opladen van de LiPo-accu nooit in de buurt van brandbare of ontvlambare materialen, maar uitsluitend op een vuurvaste ondergrond.
LiPo-accu opladen In het vervolg van deze handleiding hebben de getallen in de tekst altijd betrekking op de ernaast staande afbeelding of op de afbeeldingen binnen de sectie. Kruisverwijzingen naar andere afbeeldingen worden met de overeenkomstige afbeeldingsnummers aangegeven. De voor de afstandsbediening benodigde LiPo-accu is in de regel bij levering leeg en moet opgeladen worden. Let op, belangrijke aanwijzing! De meegeleverde LiPo-accu mag alleen in de zender worden opgeladen. Gebruik nooit een ander oplaad- apparaat voor het opladen van de LiPo-accu. De laadstroom van de LiPo-accu kan 500 mA overstijgen, daardoor is opladen aan een USB-aansluiting van een computer niet toegestaan.
Bedieningselementen van de zender 1 LC-touchscreen-display* 2 Knop „TR1“ voor dual-ratefunctie gas/rem 3 Knop „TR4“ voor dual-ratefunctie besturing 4 Knop „TR5“ voor kanaal 3 5 Knop „SW1“ voor kanaal 3 6 Knop „SW2“ voor kanaal 4 7 Knop „POWER“ voor in- en uitschakelen 8 Knop „SW3“ voor „A.B.S.“-functie 9 Knop „TR3“ voor trimmen gas/rem 10 Stuurwiel voor besturingsfunctie 11 Knop „TR2“ voor trimmen besturing zonder afbeelding, invoerstift op de achterzijde van het scherm gestoken Afbeelding 2 12 Micro-USB aansluiting...
Ingebruikname van de zender 10.1 Inschakelen van de zender Schakel de zender met de aan-/uitschakelaar (zie afbeelding 2, pos. 7) in, om deze te testen. Het scherm wordt nu door de achtergrondverlichting zichtbaar. Om de accucapaciteit te sparen, wordt de achtergrondverlichting na enige tijd automatisch gedimd. De achtergrondverlichting kan opnieuw worden geactiveerd door het scherm aan te raken. Instellingen met betrekking tot de helderheid en tijdspanne voor het dimmen van de achtergrondverlichting worden in het hoofdstuk “Instellingen in het hoofdmenu / systeem“ verklaard. Om de zender uit te schakelen, drukt u opnieuw op de aan-/uitschakelaar. Hierbij moet u deze gedurende ca. drie seconden indrukken. Als in het menu „System“ de instelling „System sound“ geactiveerd is, weerklinken bij het wisselen van het menu en bij invoer geluidssignalen. Bovendien weerklinkt bij het in-/uitschakelen een sound. 10.2 Controleren en instellen van de digitale trimming Voor u instellingen aan uw model doorvoert of met de pro- grammering van uw product begint, moet u zich vergewis- sen, dat de digitale trimming voor de stuur- en rijfunctie in de middenpositie (0) staat.
Pagina 12
Middenpositie van de rijfunctie Met de trimknop „TR3“ voor de rijfunctie wordt de middenpositie voor de gasservo (TH) ingesteld. Druk hiervoor de trimknop (TR3) naar links of rechts, om de waarde op 0 te stellen. Wanneer u de trimknop ingedrukt houdt, wordt de waarde continu veranderd. De instelbare waarde tussen links en rechts gebeurt telkens in maximum 120 stappen. Elke korte druk op de programmeer- en insteltoetsen wordt bij geactiveerde instelling „System sound“ door een akoestisch signaal bevestigd. Als een toets langer wordt ingedrukt, dan veranderen de waarden voort- durend en de zender geeft snel opeenvolgende tonen weer. Van zodra u een trimming uitvoert, opent een submenu. Op het scherm wordt de trimming voor de besturing en de gas-/remhendel in groot formaat weergegeven. Wanneer het trimmen werd beëindigd, keert deze weergave automatisch terug naar het basismenu. De ingestelde trimwaarde wordt hier eveneens weerge- geven. Stel de middenpositie ook dan exact in, wanneer u in plaats van een gasservo een elektronische snelheids- regelaar gebruikt.
Ingebruikname van de ontvanger 11.1 Ontvangeraansluiting De ontvanger biedt aansluitmogelijkheden tot en met vier servo’s (CH1, CH2, CH3, CH4) en één ontvangeraccu (BIND/VCC). In afbeelding 5a ziet u een aansluitschema voor een model met externe ontvangervoedingsspanning (afbeelding 5a, pos. 1), zoals dit typisch is vb. voor een model met verbrandingsmotor. In afbeelding 5b ziet u een aansluitschema voor een elektrisch aangedreven model, waarbij de rijregelaar over een geïntegreerd BEC (BEC is een in de rijregelaar geïntegreerde ontvangervoedingsspanning) beschikt.
Pagina 14
Voorbeeld voor de aansluiting van een brandstofmodel Afbeelding 5a Voorbeeld voor de aansluiting van een elektromodel met elektronische snelheidsregelaar en BEC-schakeling Afbeelding 5b...
11.2 Montage van de ontvanger De montage van de ontvanger is van het model afhankelijk. Daarom moet u met betrekking tot de inbouw aan de aanbevelingen van de modelfabrikant houden. In het algemeen moet u altijd proberen, de ontvanger zo te monteren, dat deze voor stof, vuil, vochtigheid en vibraties optimaal beschermd is. Voor de bevestiging zijn dubbelzijdig klevend schuimmateriaal of rubberringen geschikt, die de in schuimmateriaal gewikkelde ontvanger op zijn plaats houden.
11.4 Verbindingsfunctie Opdat zender en ontvanger met elkaar kunnen commu- niceren, moeten ze door dezelfde digitale codering aan elkaar worden gekoppeld. In leveringstoestand zijn zender en ontvanger reeds op elkaar afgestemd en kunnen mete- en gebruikt worden. Vernieuwing van de verbindingsfunc- tie is hoofdzakelijk na een zender- of ontvangerswisseling of om storingen op te heffen nodig. De binding tussen zender en ontvanger is niet beschik- baar, als de LED in de ontvanger alleen knippert, ondanks ingeschakelde zender.
Aansluiting van een toerentellersensor 12.1 Programmeren van de afstandsbediening In de leveringsomvang van de afstandsbediening bevinden zich drie sensoren, die een temperatuur, spanning en toerental kunnen bepalen. Er kunnen tot maximum 15 sensoren in serie aan de ontvanger worden aangesloten en in de zender in verschillende constellaties naar het scherm worden gebracht. 12.2 Temperatuursensor De temperatuursensor „CTM01“ kan in het bereik van -40 °C tot +250 °C, vb. de temperatuur van een rijaccu meten en via telemetrie naar de zender sturen.
12.5 Aansluiting van de sensoren Stop de kabel van de gewenste sensor (1) in de bus „SENS“ van de ontvanger (2). Monteer de zonet aangesloten sensor in overeenstem- ming met zijn gebruikstoepassing (vb. temperatuur van een accu meten) zo in uw model dat er geen kabels in de SENS roterende delen van de aandrijving kunnen raken. Nadat u de zender en daarna de ontvanger in gebruik hebt genomen, licht bijkomend bij de LED in de ontvanger, ook de LED in de sensor op.
Controle van de stuur- en rijfunctie Om te voorkomen dat het model bij de controle van de stuur- en rijfunctie ongewild wegrijdt, plaats het model met het chassis op een geschikte voet (houtblok o.i.d.). De wielen moeten vrij kunnen draaien. 13.1 Controleren van stuurfunctie Voer vóór de controle van de stuurfunctie altijd eerst een digitale trimming door. Verdere informatie kunt u in de sector „Ingebruikname van de zender“ in het hoofdstuk „Controleren en instellen van de digitale trimming“...
13.2 Controleren van rijfunctie Voer vóór de controle van de rijfunctie altijd eerst een digitale trimming door. Verdere informatie kunt u in de sector „Ingebruikname van de zender“ in het hoofdstuk „Controleren en instellen van de digitale trimming“ vinden. Wanneer u de gas/remhendel voor de rijfunctie tot aan de aanslag in de richting van de greep trekt, moet het model versnellen.
Programmeren van de afstandsbediening 14.1 Programmeren van de afstandsbediening Dit product biedt u de mogelijkheid, de rij-, stuur- en schakelfuncties van uw model individueel af te stemmen en de ingestelde waarden permanent op te slaan. Alleen een op de betreffende rijder ingesteld model biedt u maximaal rijplezier. De invoer in het product gebeurt via het touchscreen-display. Zodra u het product inschakelt, wordt de volgende informatie op het LC-display getoond: 1 Ontvangststerkte van de ontvanger 2 Geheugennummer en modelnaam 3 Toestandsaanduiding voor de zenderaccu 4 Toestandsaanduiding voor de ontvangerbatterijen/- accu’s...
14.2 Symboolverklaring Hoofdmenu Met dit symbool komt u in het hoofdmenu, waar u uw product modelspecifiek, individueel kunt pro- grammeren. Terug Met dit symbool komt u weer terug in het vorige menu. Activeren/ Met deze symbolen activeert of de-activeert u uw De-activeren individuele instellingen. Herstellen Met dit symbool herstelt u de fabrieksinstelling van de individueel aangepaste menu-items. Help Met dit symbool roept u de helpfunctie op (hel- pfunctie in het Engels!).
Instellingen in het hoofdmenu 15.1 Instellingen in het hoofdmenu Schakel de zender in en selecteer het hoofdmenu. De volgende instelmogelijkheden zijn beschikbaar (verschillende menupagina‘s zoals bij een smartphone opzij scrollen): Afbeelding 11 „Reverse“: Reverse-omschakeling „End points“: Eindpuntinstelling voor servoweg „Subtrim“: Middenpositie-instelling voor rij- en stuurservo‘s „Steering exponential“: Exponentiële instelling voor stuurservo‘s „Steering speed“:...
„Boat-mode“: Boot-modus „Brake mixing“: Remmenger „Mixes“: Kanaalmenger „Display servos“: Weergaven van de posities van alle servohendels „Race timer“: Tijdmeting „Keys function“: Toewijzen van functies voor de trimknoppen „Models“: Profielbeheer „S.V.C.“: „Smart Vehicle Control“ (speciale ontvanger met ingebouwd gyrosysteem nodig; als accessoire verkrijgbaar) „RX setup“: Instellingen voor de ontvanger „Spectrum analyzer“: Draadloze kanaalbewaking „System“: Instellingen voor de zender 15.2 Functie „Reverse“ Met deze functie kunt u de servodraairichting van alle vier kanalen (CH1 tot CH4) naar behoefte wijzigen. Afhankelijk van de monta- geplaats en verbindingen in het model, kan het nodig zijn om de draairichting van een servo veranderen.
15.3 Functie „End points“ Afbeelding 13 Met deze functie kunt u vastleggen, hoe groot de maximaal toegestane uitslag voor de stuur-, gas- of aanvullende servo naar beide zijden mag zijn. Deze functie wordt in het algemeen gebruikt om de servo’s bij volledige uitslag tegen de mechanische aanslagen te beschermen. U kunt daarvoor een waarde tussen 0% -120% instellen. Hoe kleiner de waarde, des te kleiner de servoweg naar de overeenkomstige kant. Nadat u de functie „End Points“ hebt opgeroepen, moet u met een stuurelement van de zender (bv. het stuurwiel) die u wilt veranderen. Tik nu op de gekozen functie. Het scherm schakelt naar een submenu waarin u alleen voor de gekozen zijde (rood gemarkeerd) met de „regelaar“ (symbolisch als instelwiel weergegeven) een waarde tussen 0 en 120 kunt instellen. Instellen van de waarde voor de stuurservo („Steering“) Via kanaal 1 (CH1) stelt de maximaal mogelijke stuuruitslag in, Selecteer hiervoor de te wijzigen parameter op de overeenkomstige aanslagzijde (links of rechts). Schuif de regelaar naar rechts of links, om de waarde overeenkomstig uw wensen aan te passen. Tik de knop „Terug“ aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan.
15.4 Functie „Subtrims“ Afbeelding 14 Deze functie maakt een individuele instelling van de middenpositie van de rij- en stuurservo’s mogelijk. Een licht trek- ken van het model naar links kan met hulp van de trimming gecompenseerd/gecorrigeerd worden. Daarmee wordt de correcte rechtuitloop zekergesteld, wanneer het stuurwiel op de zender in de middenpositie staat. Selecteer hiervoor de te wijzigen parameter. Schuif de regelaar naar rechts of links, om de waarde overeenkomstig uw wensen aan te passen. Tik de knop „Terug“ aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan. De extra kanalen CH3 en CH4 hebben geen middelste stand, zoals CH1 en CH2. De functie „Subtrim“ beïnvloedt echter de eindstanden van de servo‘s CH3 en CH4. Samen met de functie „End Points“ kunnen de eindwaarden voor CH3 en CH4 individueel worden ingesteld.
15.5 Functie „Steering exponential“ Deze functie maakt de beïnvloeding van de stuurgevoeligheid mo- gelijk. Daarbij wordt de lineaire weg tussen signaalgever en servo in een niet lineaire (exponentiële) weg veranderd. Een fijngevoe- liger sturen rondom de neutrale positie is daarmee mogelijk. De maximale stuuruitslag wordt hierbij niet veranderd. „Exp.“: De instelbare waarde bedraagt -100% tot 100%, waarbij de waarde 0% met de lineaire besturing overeenkomt. Een wijziging van de instelwaarde werkt altijd gelijkmatig aan beide zijden van de servo- uitslagen. Negatieve waarden leiden in de middelste stand tot ver- sterkte servouitslagen. „Rate“: Hier wordt de helling van de bocht ingesteld. De instelbare waarde voor de helling van de bocht bedraagt 0% tot 100%. Hoe kleiner de toename, hoe kleiner de stuuruitslag. Afbeelding 15 Selecteer de knop „Activeren“.
15.7 Functie „Steering mix“ In de basisinstelling is de stuurmodus „Standard“ geselecteerd, wat geen bijkomende instellingen toelaat. Als u de stuurmodus „Crawler mode“ kiest, kunt u de volgende in- stellingen uitvoeren, zoals ook weergegeven in afbeelding 17: „Front side“: Alleen de aan CH1 aan de ontvanger aangesloten stuurservo voor de voorwielsturing wordt aangestuurd. „Rear side“: Alleen de aan CH3 aan de ontvanger aangesloten stuurservo voor de achterwielsturing wordt aangestuurd. „Same phase“: Voor- en achterwielen worden op dezelfde manier aangestuurd. „Rev. phase“: Voor- en achterwielen worden tegengesteld aangestuurd. Selecteer de te wijzigen parameter om de gewenste stuurmodus Afbeelding 17 in te stellen. Tik de knop „Terug“ aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan. Als u de functie „Same phase“ of „Rev. phase“ gebruikt, worden tegelijk met de stuurbeweging op de zender twee stuurservo‘s aangestuurd. Stuurservo 1 wordt aan CH1, stuurservo 2 aan CH3 aangesloten. In dit geval heeft de stuurtoets op de zender voor CH3 geen functie. De stuurkarakteristiek voor beide stuurservo‘s kunt u afzonderlijk (CH1 en CH3) onder de menupunten „Reverse, End points en Subtrim“ afzonderlijk instellen. Bij de functies „Steering exponential en Steering speed“ dienen de eindstan- den van CH1 als master en sturen de CH3 (slave) automatisch tot de ingestelde waarden 1:1 mee.
15.8 Functie „Throttle neutral“ Deze functie maakt het mogelijk het gedrag van de gas-/remhendel rond de neutrale positie vast te leggen. „Forward“: Hier wordt het punt gedefinieerd, waarop bij het model de versnel- ling bij gebruik van de gas-/remhendel begint. „Dead zone“: Hier wordt de grootte van de neutrale positie gedefinieerd, in welke de gas-/remhendel geen reactie veroorzaakt. „Backward“: Hier wordt het punt gedefinieerd, waarop bij het model het remmen bij gebruik van de gas-/remhendel begint. Selecteer de te wijzigen parameter. Schuif de regelaar naar rechts of links, om de waarde overeenkomstig uw wensen aan te passen. Tik de knop „Terug“ aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan. Afbeelding 18 Voorbeeld: Stel bij „Forward“ een waarde van 20% en bij „Backward“ een waarde van 10% in. Bij „Dead zone“ verandert u de waarde tot 100%. Bij deze instelling zult u in het bereik van de middelste stand van de gashendel geen reactie van de gasservo vaststellen. Overschrijdt u vb. door „Gas geven“ (gashendel naar de greep toe trekken) het in het scherm gemarkeerde bereik tot de „Dead zone“, dan stuurt de gasservo naar de ingestelde waarde. Laat de gashendel terug los (gashendel staat op neutraal) en de gasservo blijft zolang op de bij „Forward“ (in het voorbeeld 20%) ingestelde waarde staan tot u het punt van de „Dead zone“...
15.9 Functie „Throttle exponential“ Deze functie maakt de beïnvloeding van de gevoeligheid van de gas-/remservo mogelijk. Daarbij wordt de lineaire weg tussen signaalgever en servo in een niet lineaire (exponentiële) weg veranderd. Een fijngevoeliger sturen rondom de neutrale positie is daarmee mogelijk. De maximale stuuruitslag wordt hierbij niet veranderd.
15.11 Functie „A.B.S.“ Afbeelding 21 Deze functie maakt het mogelijk, blokkeren van de wielen bij remmen door automatisch pulseren (openen en sluiten van de remmen) te verhinderen. Daarmee is het mogelijk ook bij sterk afremmen de controle over het model te behouden. „Brake return“: Hier wordt vastgelegd, hoe ver de rem bij iedere impuls geopend wordt. Bij 100% opent de rem compleet en de remservo keert na iedere impuls in zijn neutrale positie terug. Een waarde van 0% daarentegen, de-activeert de „A.B.S-functie“.
Voor een goed werkende ABS-rem is bij een model met verbrandingsmotor een voldoende sterke en tegelijk snelle gasservo nodig. Als u bij een elektronische rijregelaar de ABS-rem programmeert, moeten omwille van de hogere dynamiek van de elektronica in principe lagere remwaarden worden ingesteld. De ABS-rem belast bovendien zowel de rijregelaar als de motor thermisch. Het stroomverbruik stijgt eveneens en ontlaadt bovendien de rijaccu. „Steering mix“: Hier kan de activering van het „A.B.S.“ aan de stuuruitslag gekoppeld worden. Een positieve waarde (N) activeert het „A.B.S.“ alleen, wanneer de besturing zich binnen het bereik rond de neutrale positie bevindt. Een negatieve waarde (E) activeert het „A.B.S.“ alleen, wanneer de besturing zich buiten het bereik rond de neutrale positie bevindt. Selecteer de knop „Activeren“. Schuif de regelaar naar rechts of links, om de waarde overeenkomstig uw wensen aan te passen. Selecteer de knop „Activeren“, om de actuele waarde op te slaan. Tik op de knop „Terug“ aan om weer in het vorige menu te belanden. Voor de functie „Steering mix“ moet u in de functie „ABS“ de scherminhoud nog naar boven scrollen. 15.12 Functie „Throttle speed“ Deze functie maakt het mogelijk de snelheid van de gas-/remservo optimaal op uw model af te stemmen.
15.13 Functie „Throttle middle position“ Deze functie maakt het mogelijk om de servostelweg uit de neutra- le stand van de gashendel beginnend te veranderen. Bij het in afbeelding 23 getoonde voorbeeld zou de gasservo (of ook de elektronische toerenteller) 60% van de servostuurweg uit- voeren bij het indrukken in de richting volgas, uitgaand van de neu- trale stand van de gashendel op de zender. Als u de gashendel op de zender uit de neutrale stand in de richting van de rem drukt, zou de gasservo slechts 40% van de servostuurweg uitvoeren.
15.15 Functie „Engine cut“ Met deze functie wordt de positie van de gas-/remhendel van de afstandsbediening genegeerd en de gas-/remservo op een vooraf gedefinieerde positie gezet. Voor de functie „Engine cut“ moet een gewenste schakelaar (vb. SW1 tot SW3) worden toegewezen. Dit gebeurt onder de functie „Keys Function“. Bevestig de voor „Engine cut“ geprogrammeerde schakelaar. Schuif de regelknop naar rechts of links om de waarde naargelang uw wensen aan te passen. Door op de voor „Engine cut“ voorziene schakelaar te drukken, kunt u nu de functie „Engine cut“ activeren/ deactiveren. In elk submenu van de schakelaar (vb. SW1 tot SW3) kan elke schakelbare functie worden toegewezen. Voor een overzicht moet u de scherminhoud scrollen. Bij een geactiveerde functie verschijnt op het scherm een overe- enkomstig symbool.
15.17 Functie „Brake mixing“ Deze functie maakt het mogelijk de remmen via twee of drie on- afhankelijke servo’s te bedienen. De kanalen 3 (CH3) of 4 (CH4) worden als slave-kanalen voor de gas-/remservo gebruikt, waarbij alleen de remfunctie een invloed op de slave-kanalen heeft. Na de activering van één van beide kanalen kunt u voor dit kanaal het A.B.S. en de exponentiële functie van de gas-/remservo indivi- dueel instellen. Aangezien voor een remfunctie tot drie servo‘s ge- activeerd kunnen worden, zijn er veel mogelijkheden beschikbaar, om vb.
Pagina 36
Afbeelding 29 „Master channel“: Hier wordt het Master-kanaal geselecteerd. „Slave channel“: Hier wordt het Slave-kanaal geselecteerd. „Low side mix“: Hier wordt de invloed van de „servo-stuurrichting links“ van het masterkanaal op het slave-kanaal bepaald. Als u 0% of een positieve procentwaarde instelt, wordt het slave-kanaal niet aangestuurd wanneer de „High side mix“ gedeactiveerd is. Bij geactiveerde „High side mix“ beïnvloeden de instellingen van „Low side mix“ en „High side mix“ elkaar. Bij een instelling Low side mix = 100 en High side mix = -100 zou de slave-servo niet aangestuurd worden aangezien beide instelwaarden elkaar opheffen. „High side mix“: Hier wordt de invloed van de „servo-stuurrichting rechts“ van het master-kanaal op het slave-kanaal bepaald. Als u 0% of een negatieve procentwaarde instelt, wordt het slave-kanaal niet aangestuurd wanneer de „Low side mix“ gedeactiveerd is. Bij geactiveerde „High side mix“ beïnvloeden de instellingen van „Low side mix“ en „High side mix“ elkaar. Bij een instelling Low side mix = 100 en High side mix = -100 zou de slave-servo niet aangestuurd worden aangezien beide instelwaarden elkaar opheffen. „Offset“: Hier wordt de offset-waarde aan het Slave-kanaal toegevoegd. Een negatieve waarde verschuift het Slave-kanaal naar het kleinste punt.
15.19 Functie „Display servos“ Deze functie toont in echte tijd de positie van alle vier servohen- dels. Beweeg hiervoor de stuurelementen van de zender (vb. het stuurwiel). Als u op het symbool „Servohendel“ naast de groene „returnpijl“ klikt, wordt een „servotester“ geactiveerd. Hierbij worden alle aan- gesloten servo’s tot de ingestelde waarden (eindpunten, draairicht- ingen, etc.) automatisch bewogen. De weergave hiervoor gebeurt analoog tot de bewegingen van de servo’s op het scherm. Afbeelding 30 15.20 Functie „Race timer“ Deze functie maakt tijdmeting in vier verschillende modi mogelijk. Tik op „Mode“ om tussen de vier verschillende modi te wisselen. De volgende modi staan ter beschikking: „Up timer“:...
De tijdmeting loopt verder, ook wanneer de vooraf ingestelde tijd teruggesteld is. In dit geval schakelt het product automatisch in de modus „Up timer“. In dit geval weerklinkt bij geactiveerd geluid (zie menupunt „Systeem“) bij afloop van de ingestelde tijd een kort signaal. Er kunnen tijden tussen 1 en 99 minuten worden ingesteld. „Lap timer“: Deze modus maakt het mogelijk een bepaalde rondetijd op te slaan. Tik op de knop „Start“ om met de tijdmeting te beginnen. Tik aansluitend op de knop „Lap“, om de rondetijd op te slaan.
15.22 Functie „Models“ Deze functie maakt het mogelijk om tot 20 verschillende modellen een naam te geven en met alle geprogrammeerde invoeren op te slaan. Zo hebt u vb. ook de mogelijkheid om een en hetzelfde model meermaals, maar met een verschillende setup (vb. „setup droog“, resp.
15.23 Functie „S.V.C.“ U kunt de functie „S.V.C.“ (= „Smart vehicle control“) bij gebruik van een ontvanger met geïntegreerd gyrosysteem (niet inbegrepen; als accessoire leverbaar) activeren en individueel instellen. Hierbij worden naargelang de instelling de bewegingen van het model tijdens het rijden gedempt (voertuig accelereert minder) of versterkt (voertuig accelereert meer). De functie „S.V.C.“ en diens Reverse-functie kunnen in het menu „Keys function“ op individuele schakelaars worden geprogrammeerd en zo tijdens het rijden worden geactiveerd of gedeactiveerd. Voor het activeren en het individueel instellen van de „S.V.C.-functie“ gaat u als volgt te werk: Schakel eerst de zender in en dan de ontvangstinstallatie.
15.24 Functie „RX setup“ Deze functie maakt het programmeren van de ontvanger mogelijk. De volgende instellingsmogelijkheden zijn beschikbaar: „Bind with a receiver“: Selecteer deze functie wanneer de zender opnieuw met een ont- vanger verbonden moet worden. „RF std.:“ Hier wordt het communicatieprotocol tussen zender en ontvanger vastgelegd. Voor het ontvangertype uit de afstandsbedieningsset gebruikt u „AFHDS 2A 1-way“ (zonder telemetrie) of „AFHDS 2A 2-way“ (met telemetrie). Voor ontvangers uit de afstandsbedieningsset GT2, GT3 en GT4 gebruikt u „AFHDS“ of „AFHDS 2“.
Pagina 42
„Failsafe“: Deze functie maakt het mogelijk om de servoposities te programmeren die in geval van verlies van het ontvangersi- gnaal automatisch worden ingesteld. Wanneer de instellingen op „Off“ staan, blijven de servo‘s bij signaalverlies in hun laatste positie. Zo verandert u de waarden van de individuele servoposities: „Steering“ activeren: Tik op de knop „Activeren/de-activeren“. Draai het stuurwiel voor de stuurfunctie naar links of rechts en houd de gewenste positie. Tik de knop „Terug“ aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan. „Steering“ de-activeren: Selecteer de functie „Steering“. Tik de knop „Activeren/de-activeren“ aan, om de ingestelde waarde te de-activeren. De met de gevers van de zender (vb. stuurwiel) ingestelde waarden voor de failsafe-functie worden bij geactiveerde functie in het scherm van de functie „Failsafe“ weergegeven. Als een geprogrammeerde failsafe-waarde wordt gede- activeerd, is de ingestelde waarde permanent gewist en moet bij activering de failsafe-functie opnieuw worden „Throttle“ activeren: Tik op de knop „Activeren/de-activeren“. Trek de gas-/remhendel naar voor of achter en houd de gewenste positie. Tik de knop „Terug“ aan om de nieuwe waarde op te slaan en weer naar het vorige menu te gaan. „Throttle“ de-activeren: Selecteer de functie „Throttle“. Tik de knop „Activeren/de-activeren“ aan, om de ingestelde waarde te de-activeren. „Display sensors“: Deze functie toont alle informatie van alle aangesloten sensoren.
Pagina 43
„Servos frequency“: Servo‘s worden in een bepaald ritme (framerate) met stuursignalen aangestuurd. De standaardfrequentie is 50 Hz. Speciale, meestal digitale servo‘s hebben een hoger anstuurrate nodig. Selecteer de passende frequentie in overeenstemming met de voorschriften van de servofabrikant. Een wijziging van de aanstuurfrequentie heeft een invloed op alle op de ontvanger aangesloten stuurele- menten (vb. rijregelaar, servo’s, etc.). Als stuurelementen die uitsluitend voor een aanstuurfrequentie van 50 Hz zijn geschikt, met een hogere frequentie worden aangestuurd, worden deze mogelijks vernield.
Ga als volgt te werk voor een update van de ontvanger-firmware: Schakel de zender en ontvanger uit. Steek de programmeerstekker in de „BIND“-bus van de ontvanger. Schakel vervolgens eerst de ontvangstinstallatie en daarna de zender weer in. Roep op de zender het menu „RX setup“ en daar het submenu „Bind with a receiver“ op. Verlaat daarna het submenu opnieuw. Op het scherm verschijnt „Update Receiver“. Bevestig dit met „YES“. De schermweergave wijzigt in een procentweer- gave en geeft zo de voortgang van de update weer. Als de update geslaagd is, wordt op het scherm „Successful“ weergegeven. Schakel nu de ontvangstinstallatie uit, verwijder de programmeerstekker van de ontvanger. Na een firmware-update moet u mogelijks de ontvanger opnieuw met de zender koppelen (Pairing-/Binding- procedure). 15.25 Functie „Spectrum analyzer“ De zender straalt bij geactiveerde „Spectrum analyzer“ geen zendersignalen uit en is inactief. Wanneer u deze functie selecteert, moet eerst de ontvangstinstallatie worden uitgeschakeld.
15.26 Functie „System“ Dit menu maakt verschillende instellingen voor uw product mogelijk. „Backlight timeout“: Hier stelt u de duur van de achtergrondverlichting van het LCdis- play in, wanneer dit niet meer beroerd wordt. „Backlight“: Hier stelt u de helderheid van de achtergrondverlichting voor het LC-display in. Een hogere waarde zorgt voor een betere herken- ning op het LC-display, maar ook voor een snellere ontlading van de accu. „System sound“: Wanneer u hier het selectievakje aanvinkt, worden alle geluidsef- fecten (vb. bij het in-/uitschakelen van de zender) geactiveerd die geen alarmmelding weergeven. „Alarm sound“: Wanneer u hier het selectievakje aanvinkt, worden alle geluidsef- fecten (vb. bij onderspanning van de zender) geactiveerd die een Afbeelding 35 alarmmelding weergeven.
Pagina 46
„Language“: Hier kunt u de menutaal van het product veranderen. Op dit moment is alleen Engels instelbaar. „Themes“: Onder „Themes“ kunt u drie verschillende weergavevarianten van het scherm kiezen. Hierbij wordt de achtergrond- weergave van het scherm en de grafiek van de tegels van de afzonderlijke functies gewijzigd. „Firmware update“: Hier kunt u een firmware-update uitvoeren. Sla de firmware-update op uw pc op, sluit de zender via een micro-USB- kabel aan de pc aan en activeer de functie „Firmware update“. Volg nu de aanwijzingen op het scherm. Verwijder tijdens de firmware update nooit de accu of de micro USB kabel. Het product verliest anders zijn functiona- liteit en kan daardoor onbruikbaar worden. Nieuwe firmware vindt u op www.conrad.com in het downloadbereik van het product. „Factory reset“: Hier kunt u het product weer in de leveringstoestand zetten. Alle voorgaande instellingen worden daarbij gewist. „About GT4 EVO“: Hier toont het product de actuele firmware-versie.
15.27 Functie „Waarschuwingssignalen“ Akoestische waarschuwingssignalen In de afstandsbediening zijn een reeks van akoestische waarschuwingen ingebouwd. De akoestische waarschuwing kan echter uitsluitend gebeuren als dit in het menu „System“ in het submenu „Sound“ is geactiveerd. De volgende waarschuwingssignalen zijn beschikbaar: • Als de accuspanning bij de zender onder de 3,75 volt zakt, weerklinkt een huiltoon. • Als de accuspanning van de ontvangervoedingsspanning onder een afzonderlijk programmeerbare waarde zakt, weerklinkt een dubbele waarschuwingstoon „Ba Ba“. • Als de spanning van de ontvangervoedingsspanning onder de 3,7 volt zakt, weerklinkt een snelle reeks geluiden. • Als het error-rate van de ontvangstsignalen van de ontvanger groter is dan 60%, weerklinkt een dubbele waarschu- wingstoon „Du Du“. • Als een ingestelde tijd in de timer van de zender wordt bereikt, weerklinkt een reeks geluiden „Bi Bi Bi Bi“. Optische waarschuwingssignalen De in de zenderantenne ingebouwde LED signaleert verschillende waarschuwingstoestanden. Als het „Sound“ geac- tiveerd is, gebeurt dit gelijktijdig met de akoestische signalen.
Onderhoud en verzorging Het product is voor u onderhoudsvrij, haal het nooit uit elkaar. Uitwendig moet de afstandsbediening alleen met een zachte, droge doek of penseel gereinigd worden. Gebruik in geen geval agressieve reinigingsmiddelen of chemische oplossingen omdat anders de oppervlakken van de behui- zing beschadigd kunnen worden. Druk bij de reiniging niet te hard op het LC-touchscreen-display. Verwijdering 17.1 Algemeen Elektrische en elektronische apparaten mogen niet bij het huisvuil! Verwijder het product aan het einde van de levensduur conform de geldende wettelijke voorschriften. Verwijder een eventueel geplaatste batterij en voer deze gescheiden van het product af. 17.2 Batterijen en accu’s U bent als eindgebruiker wettelijk (recyclen van batterijen) verplicht alle batterijen en accu’s in te leveren; verwijdering via het huisvuil is verboden! Batterijen en accu ‚s met schadelijke stoffen zijn gemarkeerd met het hiernaast afgebeelde symbool, dat op het verbod op verwijdering via het huisvuil wijst. De aanduidingen voor de gebruikte zware metalen zijn: Cd=cadmium, Hg=kwik, Pb=lood (aanduiding staat op de batterij/accu, bijv. onder het links afgebeelde...
Opheffen van storingen Zelfs nu deze afstandsbediening werd gebouwd naar de huidige stand van de techniek, kan het nog steeds leiden tot een storingen of defecten. Om deze reden willen wij u laten zien hoe u eventuele problemen kunt corrigeren. Probleem Oplossing De zender reageert niet • LiPo-accu van de zender controleren. • Functieschakelaar controleren. De servo‘s reageren niet • Batterijen of accu‘s van de ontvanger controleren. • Schakelkabel testen. • BEC-functie van de snelheidsregelaar testen. • Poling van de servostekker controleren. • Verbindingsfunctie uitvoeren. De servo‘s trillen • LiPo-accu van de zender en batterijen/accu‘s van de ontvanger controle- ren.
Technische gegevens 19.1 Zender Frequentiebereik ........2,4 GHz Aantal kanalen ........4 Stroomverzorging .........LiPo accu, 3,7 V, 1700 mAh Afmetingen (B x H x D) ......253 x 242 x 75 mm Gewicht ..........ca. 442 g 19.2 Ontvanger Frequentiebereik ........2,4 GHz Aantal kanalen ........4 Stroomverzorging .........4,0 - 6,5 V/DC Antennelengte ........26 mm Afmetingen (B x H x D) ......35,4 x 29,6 x 13 mm Gewicht ..........ca.