6.1 Voorbereiden voor inschakelen
GEVAAR
Draaiende elementen
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Voordat u de pomp handmatig
inschakelt of overschakelt naar
automatisch bedrijf, zorgt u ervoor dat
er geen mensen aan of in de buurt van
de pomp werken.
Voordat de pomp voor het eerst wordt
ingeschakeld en na een lange periode van
stilstand, moet de pomp worden ontlucht
en met de verpompte vloeistof worden
gevuld.
In droge opstellingen met koelmantel moet
de koelmantel altijd gevuld zijn met de
verpompte vloeistof tijdens bedrijf.
6.2 Niveau van de verpompte vloeistof
Een Ex-motor zonder koelmantel
(opstellingstypen S en ST) moet volledig
zijn ondergedompeld tijdens bedrijf.
Installeer een extra niveauschakelaar om
er zeker van te zijn dat de pomp wordt
uitgeschakeld in het geval dat de
uitschakelniveauschakelaar niet werkt.
Om te voorkomen dat lucht in de pomp wordt
gezogen en om een goede koeling van de motor
tijdens bedrijf te waarborgen, dient aan de volgende
minimale eisen te worden voldaan:
•
Opstellingstype S: voor continu bedrijf, S1, moet
de pomp altijd tot aan de bovenkant van de motor
worden bedekt door de verpompte vloeistof. Zie
fig. Vloeistofniveaus.
•
Opstellingstype C: het pomphuis moet altijd zijn
bedekt door de verpompte vloeistof.
Voor opstellingstype C moet de
ontluchtingsklep altijd open staan.
Vloeistofniveaus
Pos.
Beschrijving
1
Opstelling S (Ex-pompen)
2
Opstelling S (standaardpompen)
Opstellingstype C (standaard- en Ex-
3
pompen)
•
Opstellingstypen D en H:
Tijdens bedrijf moet de koelmantel zijn
gevuld met de verpompte vloeistof om
voldoende koeling te waarborgen.
Voorafgaand aan de eerste
inschakeling en na lange perioden van
stilstand moet de lucht worden ontlucht
uit de koelmantel via een
ontluchtingsklep.
•
Opstellingstype ST: het vloeistofniveau moet ten
minste 900-1100 mm boven de instroomopening
van de pomp liggen.
6.2.1 In- en uitschakelniveaus voor opstellingen
met automatische koppeling
De in- en uitschakelniveaus worden tijdens de
ontwerpfase gespecificeerd. Controleer altijd of de in-
en uitschakelniveaus goed werken en wijzig deze
niveaus eventueel bij het inschakelen van de pomp
om een juiste werking te waarborgen.
Uitschakelniveaus
1
2
3
625