Scanner
Vergrendelde parameters worden niet alleen boven in het hoofdgedeelte van scherm weergegeven,
maar ook op hun normale plaats in de datalijst
een slotje om aan te geven dat deze parameter is vergrendeld.
z
Hoe parameters te vergrendelen:
1. Markeer de te vergrendelen parameter.
2. Selecteer het pictogram Vergrendelen/ontgrendelen op de werkbalk om de parameter te
vergrendelen.
Boven in de datalijst staat nu een kopie van de vergrendelde parameter met een slotje naast
de naam.
3. Markeer en selecteer andere te vergrendelen parameters.
Er kunnen maximaal drie parameters tegelijk worden vergrendeld. Eenmaal vergrendeld, blijft
een parameter vergrendeld totdat deze handmatig wordt ontgrendeld of de communicatie met
het voertuig wordt gestopt.
OPMERKING:
i
Als drie parameters zijn vergrendeld, moet eerst een van hen worden ontgrendeld voordat een
andere parameter kan worden vergrendeld.
z
Hoe parameters te ontgrendelen:
1. Blader door de datalijst en markeer de parameter die moet worden ontgrendeld.
2. Selecteer het pictogram Vergrendelen/ontgrendelen op de werkbalk om de parameter
te ontgrendelen.
De ontgrendelde parameter en het slotje staan niet meer boven in de datalijst.
3. Herhaal stap 1 en 2 om indien gewenst andere parameters te ontgrendelen.
Triggerniveaus instellen
Met het triggerpictogram configureert u de diagnosetool om PID-gegevens uit het buffergeheugen
automatisch op te slaan in een bestand wanneer een parameterwaarde een drempel overschrijdt.
(Afbeelding
Afbeelding 4-9 Vergrendelde parameters
29
Bediening van de scanner
4-9). Links van de parameternaam staat