Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP) en
tractieregeling
N.B.: Wanneer het ESP systeem of het
tractieregelsysteem een storing vertoont,
schakelt het betreffende systeem
automatisch uit.
De controlelamp gaat branden
als een van de systemen is
geactiveerd. Wanneer de lamp
niet knippert of tijdens het rijden gaat
branden, duidt dit op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
Controlelamp water in
brandstof
Uitvoeringen met een dieselmotor
De controlelamp gaat branden
ingeval van overmatige
hoeveelheden water in het
brandstoffilter. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
Portier niet goed gesloten
Er klinkt een waarschuwingssignaal als de
auto sneller rijdt dan een relatief lage
snelheid en de portieren of de motorkap
niet correct zijn gesloten.
Instrumenten
Vorst
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt onder
de volgende weersomstandigheden:
•
+4 ºC of lager: waarschuwing voor
bevriezing
•
0 ºC of lager: gevaar van een bevroren
wegdek
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
de buitenverlichting niet is uitgeschakeld,
klinkt een gong.
Laag brandstofpeil
Een waarschuwingssignaal klinkt bij de
volgende afstanden: 80 km (50 mijl), 40
km (25 mijl), 20 km (12 mijl), 0 km (0 mijl).
57
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van