WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
N.B.: Wanneer het reservewiel een
andere maat heeft of anders is
geconstrueerd dan de overige wielen, laat
deze dan zo spoedig mogelijk vervangen.
Wiel opbergen
LET OP
Hijs de reservewielhouder niet op
zonder het wiel te hebben vastgezet.
Wanneer geen wiel is aangebracht
kan het ophijsmechanisme bij het laten
zakken worden beschadigd.
VERZORGING VAN BANDEN
Als u een stoeprand moet oprijden, doe
het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks het trottoir op. Vermijd het
rijden over hoge of scherpe obstakels.
Laat de banden bij het parkeren niet langs
trottoirbanden schuren.
Controleer het loopvlak van de banden
regelmatig op beschadigingen, steentjes
en onregelmatige slijtage. Ongelijkmatige
bandenslijtage kan duiden op een
verkeerde wieluitlijning.
Bandenspanning
De bandenspanning moet bij koude
banden, voordat u een rit gaat maken,
worden gecontroleerd. Voor het
ruimtebesparende reservewiel moet de
hoogste waarde voor uw
auto/band-combinatie worden
aangehouden.
Velgen en banden
Op de portierstijl aan bestuurderszijde
bevindt zich een sticker met de
aanbevolen bandenspanningen.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
Indien winterbanden zijn gemonteerd,
controleer dan of de bandenspanning
correct is. Zie Technische
specificatie (bladzijde 127).
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met
kleine schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen.
126
LET OP
Controleer of u de velgen met de
winterbanden met het correcte type
wielmoeren hebt bevestigd.
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mph).
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij wegdek.
Monteer geen sneeuwkettingen op
205/55 R 16 banden.
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust met
wieldeksels, verwijder deze dan
voordat u sneeuwkettingen